Bijbelse begrippen: Regering
“Dat de hemelen zich verblijden, en de aarde verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: De HEERE regeert” (1 Kronieken 16:31). Dit is anno oktober 2005 nog steeds zo. Of je het wilt of niet. Ook de natuurrampen zoals de orkanen die momenteel Amerika en het Caribisch gebied teisteren en de aardbeving in India en Pakistan vallen onder Zijn regie. Het zijn alle uitdrukkingen van “Zijn voorzienigheid”. Wat doe jij ermee als Christen? Hoe kijk jij daar tegen aan? Dit artikel kan je misschien helpen om ‘er mee uit de voeten’ te kunnen!
Soms wordt er gesproken over de “regeringswegen van God” met zijn kinderen gesproken en ieder van ons weet natuurlijk, dat God boven alles staat en alles in Zijn hand houdt, dus ook over alles heerst en over het gehele universum regeert. Dit is een uitwerking van Zijn voorzienigheid. Dat “geen mus uit de lucht valt” zonder Zijn wil of dat bepaalde natuurverschijnselen en ook natuurrampen op de aarde gebeuren, is de uitdrukking van de “voorzienigheid”1 van God. Zijn Naam “de Allerhoogste” staat met dit handelen van Hem in verbinding. “Toen de Allerhoogste aan de volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de grenzen der volken gesteld naar het getal van de kinderen Israels” (Deuteronomium 32:8). Zo spreekt Melchizédek in Genesis al van Hem met de woorden: “Gezegend zij Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! En gezegend zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft!” (14:19-20a).
Maar dit wordt met de uitdrukking “regeringswegen van God” niet bedoeld. Bij het volk Israël, dat onder de wet stond, lijkt ons de gedachte dat God ook over Zijn volk regeert, zeer duidelijk. Voor de gelovigen van de genadetijd – dus ons vandaag – geldt de wet van de Sinaï immers niet meer als leefregel en voorschrift. We weten – zouden het in elk geval moeten weten -, dat wij alleen door Gods genade uit de positie van zondaars in de positie van kinderen van God gebracht zijn – op grond van het geloof in het werk van de Heer Jezus op Golgotha. We weten daarom ook, dat onze behoudenis voor eeuwig zeker en vast is, dat niemand ons uit de hand van de Heer Jezus en uit de hand van de Vader rukken2 kan (Johannes 10:28-29). Wij zullen door de genade van God ook de heerlijkheid van het Vaderhuis bereiken (Johannes 17:22,24).
Dit is de ene kant. Er is nog een tweede kant.
Er zijn wegen van de regering van God met Zijn kinderen, die immers nog op aarde leven (hoewel zij ook nu al “hemelburgers” zijn). En wel onder twee aspecten.
- In algemene zin zijn wij gelovigen zoals alle andere mensen aan de regering van God onderworpen. De apostel Paulus schrijft aan de gelovigen: “… Want wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Galaten 6:7). Gods handelen bewijst zich steeds als rechtvaardig. Hij laat bij Zijn kinderen niet iets kwaads toe omdat zij Zijn kinderen zijn, boze wegen en daden waarover Hij bij alle mensen oordeel brengen zal.
- Als gelovigen zijn wij in een bijzondere verhouding met God gebracht: Hij is onze Vader. Hij handelt in deze wijze met ons. En dat betekent, dat Hij ons opvoedt. Deze opvoeding omsluit ook de kant van “tuchtiging”: “Want wie de Heer liefheeft, tuchtigt Hij … Maar als gij zonder tuchtiging zijt … dan zijt gij bastaarden en geen zonen” (Hebreeën 12:6,8). Zo leren wij op de weg, hoe God ons leidt en door dat, wat Hij door Zijn alwetendheid en wijsheid als goed voor ons houdt, Hemzelf en Zijn bedoelingen kennen. We leren Zijn zorg voor ons kennen en onze afhankelijkheid van Hem voor elke stap op de weg. Iemand heeft eens gezegd: “God handelt in Zijn regering met ons zo, dat Hij ons praktisch in onze positie als kinderen tegenover hun Vader bewaart of ons daarheen terugvoert, wanneer wij haar verloochend hebben. Hij wil ons van het boze terughouden, wil al het harde in ons verbreken, wil ons bemoedigen door Zijn goedheid” (J.N. Darby).
God schenkt ons in Zijn genade Zijn vertegenwoordigers voor de ongelovige mensen te zijn. Kan Hij dan een weg veroorloven, waar wij in zelfgenoegzaamheid en eigenwil naar onze eigen inzichten leven? God beoordeelt en bewaart ons in elk afzonderlijk ding. “En als gij als Vader aanroept Hem, die zonder aanziens des persoons oordeelt naar het werk van een ieder, wandelt dan in vreze de tijd van uw bijwoning” (1 Petrus 1:17). Wanneer God onze Vader is, zo is Hij toch ook Degene, voor wie alle dingen naakt en geopend zijn (Hebreeën 4:13).
Er is de zijde van de soevereine genade van God die ons tot Zijn kinderen maakte. En er is de zijde van Zijn regering met ons, die ook verantwoordelijkheid van ons insluit. Maar het wonderbare is, dat ook de regeringswegen van God – vanuit het juiste perspectief gezien – uitdrukkingen van Zijn genade zijn. Wat onze verantwoordelijkheid betreft, zo schenkt Hij het willen en het volbrengen volgens dezelfde genade. Want alles moet tot Zijn eer en gelijktijdig tot onze zegen zijn.
Rainer Brockhaus
1 Voorzienigheid: de voortdurende werking van het opperwezen op het geschapene, door onderhouding en bestiering – Van Dale.
2 In Johannes 10:12 is hetzelfde Griekse woord door “roven” vertaald.
Geplaatst in: Bijbelteksten
© Frisse Wateren, FW