2 jaar geleden

Bijbel Contrastrijk (05)

Demonen uitdrijven

De serie “Bijbel contrastrijk” heeft al meerdere lezers aanleiding gegeven om naar verklaringen van meerdere contrasten te vragen. Ook de Contrast-aanwijzing over echt en vals discipelschap komt uit de lezerskring. Het zegenrijk nadenken zal zeker het gevoel voor een gezonde bijbelkennis scherpen. Vaagheid is er namelijk in de praktijk genoeg …

Demonen uitdrijven in de naam van Jezus – en toch tegen de Heer zijn (Matth. 7:21-23)

De bergprediking (Matth. 5-7) richt zich tot de discipelen van Jezus van alle tijden. Dat zijn mensen die zich minstens uiterlijk aan de kant van de Heer Jezus stellen, onafhankelijk daarvan, of zij ook innerlijk opnieuw geboren zijn. Aan het einde van dit onderwijs waarschuwt de Heer voor een oppervlakkige, puur uiterlijke belijdenis: “Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar hij die de wil doet van Mijn Vader die in de hemelen is. Velen zullen in die dag tot Mij zeggen: Heer, Heer, hebben wij niet door Uw naam geprofeteerd en door Uw naam demonen uitgedreven en door Uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Ik openlijk tot hen zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, werkers van de wetteloosheid” (Matth. 7:21-23). De “meest prominente” vertegenwoordiger van dit soort valse discipelen was zeker Judas Iskarioth.

Reeds toen Hij hen riep, had de Heer Jezus Zijn discipelen met de bevoegdheid uitgerust om demonen uit te drijven (Mark. 3:15). Toen Hij hen dan later “twee aan twee” uitzond, behoorde deze taak mee tot hun opdracht, die zij ook vervulden (Mark. 6:7,13), en zeker was Judas ook onder hen. De Geest van God werkte overigens ook in het Oude Testament dikwijls door onbekeerde mensen (bijv. Bileam, zie 2 Petr. 2:15-16 of Saul, 1 Sam. 10 en 19).

Daarbij was – en is – er het fenomeen valse maar “werkzame” apostelen, die openlijk andere, duivelse bronnen voor hun activiteiten gebruikten: “Want zulke [mensen] zijn valse apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. En geen wonder, want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht. Het is dus niets bijzonders als ook zijn dienaars zich voordoen als dienaars van [de] gerechtigheid; hun einde zal zijn naar hun werken” (2 Kor. 11:13-15).

Is deze houding niet ook helaas van toepassing op sommige “wondergenezers”, die met grote toneelachtige inzet “in de naam van de Heer” genezingen volbrengen, terwijl in werkelijkheid duivelse krachten aan het werk zijn? En “door de naam van de Heer” kan ook vandaag door mensen gewerkt worden, die niet werkelijk nieuw leven hebben. Buitenstaanders kunnen daarbij weliswaar vaak niet onderscheiden, of die acteurs bekeerd zijn of niet – maar de Heer zal op Zijn tijd Zijn rechtvaardig oordeel uitspreken.


En Hij riep de twaalf bij Zich en begon hen twee aan twee uit te zenden en gaf hun macht [of ‘gezag’, bevoegdheid’] over de onreine geesten (Mark. 6:7).


Demonen uitdrijven in de naam van Jezus – en daarbij vóór de Heer zijn (Mark. 9:38-40)

De egoïstische discipelen kenden nog niet genoeg de ruimhartigheid van de Heer Jezus en beklaagden zich daarom over een “succesvolle buitenstaander”: “Meester, wij zagen iemand <die ons niet volgt> in Uw naam demonen uitdrijven, en wij hebben het hem verhinderd, omdat hij ons niet volgde. Jezus echter zei: Verhindert het hem niet; want er is niemand die een kracht zal doen in Mijn naam en kort daarna smadend van Mij zal kunnen spreken. Want wie niet tegen ons is, is vóór ons” (Mark. 9:38-40).

De Heer Jezus maakt met Zijn antwoord duidelijk, dat een trouw discipel van de Heer, die misschien minder kennis heeft – en praktiseert – dan anderen, toch in Zijn dienst voor Hem geaccepteerd zou worden. Hierbij gaat het ondubbelzinnig om een echte discipel die een wonderwerk in de naam van de Heer gedaan heeft (letterlijk: “op grond van Mijn naam”, de Heer gebruikt in vs. 39 een andere, intensievere uitdrukking dan de discipelen in vs. 38). Zo’n discipel zou in het volgende ogenblik niet kwaad van de Heer spreken, die zijn kracht en motief (de grond van) zijn handelen was. Van Paulus leren we, dat hij zich zelfs dan, wanneer broeders het evangelie uit een verkeerd motief verkondigden, verheugen kon. Belangrijk was voor hem in dit verband alleen, dat Christus verkondigd werd (Fil. 1:15-19).

Toegegeven, de Schrift gebruikt in beide tekstplaatsen (Matth. 7; Mark. 9) bijna identieke uitdrukkingen. Maar wanneer men het verband van dat ogenblik bekijkt, waarin zij verwant worden, kan men alleen maar tot de slotsom komen, dat de betekenis van de uitdrukking verschillend is:

  • Demonen in de naam van de Heer uitdrijven is geen vrijkaart in het koninkrijk der hemelen. Gehoorzaamheid wordt gevraagd. Dat is de boodschap van de Heer in Mattheüs 7.
  • Demonen in de naam van de Heer uitdrijven kon óók door zulken geschieden, die hun Heer oprecht liefhadden, maar in sommige dingen van de waarheid (nog) geen inzicht hadden. Een ruim hart voor de andere wordt gevraagd. Dat is de boodschap van de Heer in Markus 9.

 


In elk geval wordt op allerlei wijze, hetzij onder een voorwendsel, hetzij in waarheid, Christus verkondigd; en daarin verblijd ik mij … (Filippi 1:18).


Martin Schäfer

Hernieuwde plaatsing; eerder gepubliceerd 11 december 2008.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW