20 jaar geleden

Bidden tot de Vader in nood en lof (2)

Velen van de lezers zal het net zo vergaan respectievelijk gegaan zijn als de schrijver: Sinds onze bekering richt(te) zich het gebed bijna altijd op de Heer Jezus – op Hem die ons verlost heeft en tot Wie we daarom ook altijd vrijmoedig bidden. Maar het valt toch op, dat het Nieuwe Testament aan ons Christenen de toegang tot de Vader openbaart. Kennen wij deze Vader? En is het ons al eens duidelijk geworden, dat Hij ons vanuit twee verschillende gezichtspunten beschreven wordt? Een tegenstelling van de “beschrijving” van de Vader in het Mattheüs-evangelie en in het Johannes-evangelie kan ons helpen, onze kennis over deze grote God en Vader te verdiepen. Om dan met meer vertrouwen en ook met meer inzicht tot Hem te bidden en Hem te prijzen.

2. De naam van de Vader geopenbaard – de Vadernaam in het Johannes-evangelie

Direct aan het begin van dit evangelie wordt ons de Heer Jezus als de “eniggeborene van de Vader” beschreven (1:14). En we gevoelen dat hier de aandacht op een heel andere “dimensie” van de Vader gericht wordt. De Vader heeft een Zoon die Hij liefheeft en die Hem liefheeft. En in deze betrekkingen van liefde worden wij als kinderen van God – die nu eeuwig leven hebben – bij in betrokken! Dat kunnen de volgende plaatsen verduidelijken:

“Ik heb Uw naam geopenbaard aan de mensen” (17:6)

De Heer Jezus heeft de discipelen – en in ruimere zin daarmee ook ons – de naam van de Vader geopenbaard. De “naam” betekent in het Woord van God zeer dikwijls het wezen, het karakter, het optreden van een persoon. En zo heeft de Heer de Vader in Zijn wezen, Zijn natuur, bekendgemaakt. Hoe heeft Hij dat gedaan?

“Wat Ik van Hem heb gehoord, dat spreek ik tot de wereld” (8:26)

Wat Hij gezien heeft (3:32) en van Zijn Vader gehoord had, heeft Hij ons, Zijn vrienden (15:15), bekendgemaakt. Hij heeft van de Vader het gebod ontvangen, Zijn discipelen met de gave van het eeuwige leven vertrouwd te maken (12:49-50). Wij mogen het misschien zo samenvatten: De Heer heeft ons de liefde, de atmosfeer van het Vaderhuis, “meegebracht” en geopenbaard. Als zulken die nu eeuwig leven hebben, mogen wij aan deze atmosfeer deel hebben, gemeenschap hebben met de Vader en de Zoon (1 Johannes 1:3-4).

“Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader” (20:17)

Deze plaats laat zien, dat de in het Johannes-evangelie ontvouwde beschrijvingen van de Vader voor ons nu toegankelijk zijn en door ons genoten kunnen worden. De opgestane Heer noemt Zijn Vader nu “uw Vader”! Deze verhouding heeft heerlijke “consequenties”, waarvan er hier alleen drie als voorbeeld genoemd zullen worden: “Immers, de Vader zoekt zulke [personen] die Hem aanbidden” (4:23). Wanneer wij de Vader en Zijn liefde tot de Zoon in dit evangelie, maar ook in andere delen van de Bijbel, vinden – worden we dan niet vanzelf gemotiveerd deze Vader (en ook de Zoon, vergelijk hoofdstuk 5:23) te aanbidden? Is de Vader door ons al “ontdekt”? “… opdat de liefde (…) in hen is en Ik in hen” (17:26). De Heer Jezus zegt in dit vers tegen Zijn Vader, dat Hij ook na Zijn werk niet zal ophouden ons de Vadernaam bekend te maken. De brieven van de apostelen, in het bijzonder van Johannes, getuigen van deze “werkzaamheid” van de Heer. Maar als resultaat zal deze liefde van de Vader tot de Zoon nu ook in ons zijn – en de Heer zal in ons zijn. Verbindt ons niet juist deze liefde onder elkaar als “de band van de volmaaktheid” (Kolosse 3:13)? Wanneer deze atmosfeer van de hemel ons kenmerkt, zal dit ook op onze verhoudingen onder elkaar als kinderen van God blijvende invloed hebben. Hoe staat het daarmee bij ons?! “In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen” (14:2). Het heerlijke doel, waar wij deze gemeenschap volmaakt genieten zullen, is het Vaderhuis. De Heer Jezus heeft het voor ons bereid. Spoedig zal Hij ons tot Zich nemen in het eeuwige huis van de Vader. Is dat een aantrekkelijk doel voor ons, dat ons gedrag vandaag beïnvloedt?

De Vader in dit karakter in de brieven

Er zijn enkele plaatsen in de brieven waar deze bijzondere verhouding tot de Vader behandeld wordt: – in Efeze 2:18 wordt ons de toegang tot de Vader door de Heer Jezus beschreven; – in Efeze 3:14-21 bidt Paulus tot de Vader van de Heer Jezus Christus; – in Kolosse 1:12-15 dankt Paulus deze Vader.

Toegang tot God met lof

Dezelfde uitdrukking van het “naderen” die in Hebreeën 4 in verbinding met onze problemen gebruikt wordt, beschrijft in Hebreeën 10:19-22 ons voorrecht, God als aanbidders te loven en te prijzen. Kennen wij deze “vorm” van bidden – ook in het persoonlijk leven? Dat hoeft geen bijzonder gebed te zijn, maar eenvoudig de Vader in ons dagelijks gebed ook te danken, Hem voor Zijn heilsplan en de gave van Zijn Zoon te prijzen – dat zal ons gebedsleven een ander perspectief geven!

“Abba, Vader” – in nood en in aanbidding

Misschien is bij enkele van de lezers de indruk ontstaan, dat de beide aspecten waarin God, onze Vader in de beide evangeliën voorgesteld wordt, zo verschillend van elkaar zijn, dat zij nauwelijks gelijktijdig “in acht” genomen kunnen worden. Maar de Heer Jezus sprak juist in Zijn grote nood in Gethsémané Zijn God met “Abba Vader” aan – een uitdrukking van grote vertrouwdheid. En wij hebben het voorrecht God in deze zelfde vertrouwdheid “Abba, Vader” te mogen noemen, in ogenblikken van hoogst (geestelijk) geluk (Romeinen 8:15; Galaten 4:6). Daaruit mogen we leren, dat “onze Vader in de hemel” dezelfde Persoon is, die wij als Vader van de Heer Jezus kennen. Laten wij daarom altijd tot deze Vader bidden – in onze dagelijkse problemen en zorgen maar ook om Hem te prijzen!

 

Martin Schäfer, ©Folge mir nach

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW