“In het huis van Mijn Vader zijn vele woningen” (Joh. 14:2).
Het huis van de Vader en de weg erheen
Als onze harten gericht zijn op deze heerlijke Woonplaats, zullen we niet zozeer bezig zijn met de gemakken of de vertroostingen van de weg, als wel om te weten dat het dé weg is. De heerlijkheid van de erfenis zal veel meer voor ons zijn dan het karakter van de dingen die rond de weg ernaartoe liggen.
Alles kan tegen me zijn; alles kan verenigd lijken om mijn vooruitgang te belemmeren. Moet ik proberen om het mezelf gemakkelijk te maken, verlangend om me te vestigen in een plaats en een wereld die ernaar streven om me af te houden van het genot en de Zegeningen van de Heer? Nee; het enige wat me bezig moet houden is de weg omhoog. Ik zal niet veel last hebben van wat zich hier beneden afspeelt als ik maar kan leren, dat het daarheen leidt. Is het de weg naar huis? Zal het me naar het huis van de Vader brengen? Dit zal veel belangrijker voor me zijn dan al het andere. Het kan een gevaarlijke weg zijn, een ruwe weg, een moeilijke weg, maar is het de weg daarheen? Als ik dat maar weet, zal ik me niet bekommeren om de moeilijkheden van de heuvel, noch bang zijn voor het gevaar van de afdaling. Zal ik op zoek gaan naar een gemakkelijkere weg, een weg die meer egaal is? Nee. Is het de weg? Is het de weg ernaartoe? Als mij verteld wordt, dat er een leeuw op de weg is – wel, dan ben ik niet bang: God is mijn kracht; zonder Hem kan ik niet gaan. “Zijn er geen twaalf uren in een dag?” waren de woorden van Jezus. Hij moest lijden; zo kunnen ook wij lijden. Maar is het de weg daarheen – de weg naar het huis waar mijn hart naar uitgaat – de weg naar het huis van zegen, dat de Heer heeft bereid? Dit lost elke vraag op en verlost me van tienduizend zorgen. Ik geef niet om moeilijkheden of gevaren. Het is de weg erheen. Ik houd me staande door de kracht van God. Ik word er doorheen gedragen door de liefde van God.
“Gaan zij door het dal van de moerbeibomen, dan maken zij God tot hun bron” (Ps. 84:6). Het dal van moerbeibomen is een plaats van verdriet en vernedering, maar ook van zegen. Voor Paulus was het de doorn in het vlees – iets dat hem verachtelijk maakte in zijn bediening van de Galaten. Het was echt vernederend en riep bij hem een drievoudig gebed op. Maar toen hij de Heer hoorde zeggen: “Mijn genade is u genoeg” (2 Kor. 12:9), smeekte hij niet langer om de verwijdering ervan. Nee, hij roemde liever in zijn zwakheid, opdat de kracht van Christus bekend zou worden. Dit was de plaats van zegen voor Paulus: hij vond het een bron.
het dal van de moerbeibomen werd veranderd in een plek van ongekende verbondenheid en nabijheid tot God. Voor sommigen van ons kan deze vallei het verlies zijn van datgene, wat het dichtst bij ons hart ligt, of het dwarsbomen van onze wil – iets wat ons nederig maakt, maar het is een plaats van zegen. We krijgen veel meer verfrissing van de pijnlijke dan van de aangename dingen. Het dal van de moerbeibomen wordt tot bron gemaakt. Van welke van jouw aangename dingen kun je zeggen, dat je er een bron van hebt gemaakt? De verfrissing en zegen komen van dat, wat ons pijn heeft gedaan, ons vernederd heeft, ons van onszelf heeft ontdaan! Dit is Gods manier om ons te laten zien wat Hij is; en dus, door ons door het dal van de moerbeibomen te leiden, maakt Hij er een bron van.
En hoe zit het nu met onze manier van doen? Is onze wandel en ons gedrag in overeenstemming met het karakter van het huis – het huis dat de Heer voor ons heeft bereid? Is de hoop op Zijn komst onze dagelijkse vreugde? Beïnvloedt het ons in de details van ons dagelijks leven? Of lopen we zo hand in hand met de wereld, dat alleen al de gedachte aan Zijn komst ons met schaamte vervult? Moge de Heer ons genade schenken om acht te slaan op onze wegen! Moge onze wandel Hem welgevallig zijn, meer zorgend voor Zijn heerlijkheid dan voor ons eigen gemak!
© Tidings
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW