3 jaar geleden

Anneke Jansz — Historische verhaal (31)

HOOFDSTUK XIX

Het testament van Anneke

 

Toen Lambert Anneke verlaten had, bleef zij langen tijd in diepe gedachten verzonken. Haar ogen staarde omhoog, naar het kleine versterken, dat doorgang verleende tot het vale daglicht van de januari-morgen. Duimdikke ijzeren staven waren in de lengte en in de breedte voor dit venster stevig in de muren bevestigd, opdat de daar binnen opgeslotenen bij mogelijke pogingen tot ontvluchting weerhouden zouden worden. Maar die staven konden toch de ziel niet belemmeren, om zich tot God te verheffen! Ze vermochten niet, Arnneke’s geest te keren, die gemeenschap met de hemel zocht!
Morgen!
Nog een kleine tijd scheidde haar van de ontmoeting, naar welke zij met reikhalzend verlangen uitzag! Eerst zou zij verwaardigd worden, om ten aanschouwen van velen haar geloof te bezegelen. En dan, dan zon ze haar leven verliezen, maar — o, wonder van genade! — opdat het behouden zou worden.
En nogmaals hief haar mond een loflied aan; nogmaals getuigden het haar lippen, dat zij geen kwaad vreesde, omdat de Heer met haar was, omdat Zijn stok en Zijn staf haar vertroostten. Maar Esaias?
Maar haar kind?
Weer dacht ze er aan, wat ze Lambert geantwoord had: zelfs de liefde voor haar kind mocht haar van haar Jezus niet aftrekken.

En zo was het. Maar toch, o, in deze ogenblikken voelde ze het, hoe innig lief ze haar jongetje nog had. En een vlijmende pijn verscheurde haar, omdat ze van haar eigen vlees en bloed afstand moest doen.
Wat zou er met hem gebeuren? Zouden ze ook hèm doden? Maar neen, zo wreed konden haar beulen niet zijn! Maar wat dan? Zou de Rotterdamsche overheid zich het lot van de wees aantrekken of zou de kerk van Rome zich met zijn opvoeding belasten?
O, dat mocht God verhoeden! De handen, die dropen van het bloed van de moeder, mochten niet in arbeid zijn voor het kind!
Zo ze voor haar Esaias gespaard was gebleven, zou zij hem de weg van de zaligheid hebben gewezen. Hoe zou ze gewaakt hebben, dat zijn voet niet uitgleed, noch ter rechter- noch ter linkerzijde. En haar gebeden zouden een muur om hem gevormd hebben, opdat hij niet in verzoekingen zou vallen en in de strik!
Nu moest ze haar kind alleen laten! Neen, niet alleen! De Heer zou voor hem zorgen! Hij zou over de wees de wacht houden. Op Hem dus vertrouwd!

Eensklaps richtte Anneke zich op. “Ja,” — zei ze in zichzelf, “dat zal ik doen. Geld noch goed kan ik hem achterlaten, en, zelfs zo ik mijn kind thans bij mij had, zou hij mijn laatste woord niet kunnen verstaan en het in zijn hart wegleggen als een kostelijk goed. Maar ik kan schrijven. Ik kan voor mijn kind de woorden op papier brengen, die ik tot hem zou spreken, wanneer de jaren van onderscheid voor hem gekomen waren … Ja, Esaias, mijn zoon, uw moeder heeft de laatste dag van haar leven nog aan u gedacht. Dat zult u weten, als u ouder geworden zult zijn. Dan zult u mijn Dagboek en mijn testament, dat ik u nalaat, lezen … O, God! geef mijn kind niet over in de handen van mijn en Uw vijanden! En verhoor mijn gebed, dat mijn lieve zoon eenmaal weten moge, wat ik voor hem van U begeerd heb, opdat hij standvastig mag blijven in het uur van de verzoeking, die voorzeker ook over hem komen zal!”

Toen schreef zij haar laatsten wil. Onder tranen schreef zij deze brief voor haar zoon. Niets had ze uit al haar vroegere rijkdommen behouden. Slechts dit blad papier was de erfenis, die ze naliet. Maar eenmaal zou dit “Hoort mijn Sone!” Esaias in de oren klinken en dit testament hem — dit bad ze — tot een sleutel zou zijn, opdat ook hij de weg zou vinden en bewandelen, die ten leven leidt.
Ze wees hem de kostelijkste bezittingen aan, die voor een mens te verwerven vielen. Wat baatten geld en goed? Met de dood moest men dit toch alles achterlaten. Ja, voor het stervensuur kwam, konden de tegenspoeden van het leven de rijke arm doen worden.
Had haar dit lot niet getroffen? Waar waren de bezittingen van de rijke Brielse erfdochter gebleven? Waren zo niet als in rook, die al stijgende verdween, opgegaan?
Neen, geen rijkdom wenste ze voor haar Esaias en geen eer van mensen! Maar de weg, die de profeten bewandeld hadden en de heilige martelaren, ja de weg, waarop Christus Zelf was voorgegaan — de weg van het leven, die wilde ze haar zoon voor ogen stellen.

En zij schreef:

Esaia ontfant v Testament

Hoort mijn Sone die onderwijsinge ws moeders, opent v ooren om te hooren die reden mijns monts. Siet, ic gae huyden den wech der Propheten, Apostelen ende Martelaren, ende drincke den kele, die sy alle gedroncken hebben. lck gae den wech, segge ic, die Christus Jesus dat eewige Woort des Vaders, vol genaden ende waerheyts, die Herder der schapen, hy dat Leuen wesende, door hem seluen en niet door eenen anderen gewandelt heeft, ende heeft desen kelck moeten drincken. Ghelijck hij sprak: Ick moet eenen kelck drincken, ende met eenen doopsel gedoopt worden, hoe banghe is my, tot dat die vre volbracht is. Door ghegaen wesende, roept hy zijne schapen, ende zijn schapen hooren zijn stemme, ende volgen hem nae, waer dat hy heen gaet, want dit is den wech tot die rechte Fonteyne.

Desen wech zijn door gheghaen de Conincklijke Priesteren, comende vanden opganck der Sonnen, soo in Apocalypsis staet, ende zijn ingheghaen in die tijden der eewicheden, ende hebben desen kelck moeten drincken.

Dezen wech hebben getreden de dooden, die daer liggen onder den Altaer, die daer roepen, seggende: Heere almachtige God, wanneer wildy wreken dat bloet dat daer wtgestort is? Ende haer zijn blinckende rocken gegeuen, ende haer is gheantwoort : Beydet een weynich, tot dat het getal uwer broederen veruult is, die noch gedoot sullen worden om dat getuygenisse Jesu. Dese hebben oock den kelck gedroncken, ende zijn opgegaen om te houden den eewigen heyligen Sabbath des Heeren.

Dit is den wech, dien gewandelt hebben die vierentwintich Ouders, die daer staen voor den stoel Gods, ende werpen haer croonen ende herpen voor den Stoel des Lams op haer aensichten vallende, seggende: Heere, v alleen si prijs, heerlicheit, cracht ende stercheyt, die wreecken sult dat bloet uwer knechten ende dienaren, ende sult de victorie door v seluen behouden. Groot sy uwen name, ghy die daer waert, zijt, ende comen sult almachtich.

Desen wech hebben oock ghewandelt die gheteyckenden des Heeren, die dat teycken Thau in haer voorhooft ontfanghen hebben, die daer vercoren zijn, wt alle gheslachten der menschen, die niet met vrouwen besmet zijn gheweest (verstaet dat) ende volghen dat Lammeken nae waer het henen gaet.

Siet, alle dese hebben den kelck der bitterheyt moeten drincken. Ende alle die daer noch ontbreken aent ghetal ende veruulinge Slons, die Bruyt des Lams, welck is dat nieuwe Hierusalem, die daer van bouen wt den Hemel daelt, een woonstadt ende throon Gods, in welcken de heerlijcheyt des grooten Conincs ghesien sal worden, op die tijt alsmen houden ende vieren sal dat hoochtijdelijcke Louerfeest, in die dagen der eewiger rusten ende blijschap.

Siet, dese alle en hebben daer niet toe mogen komen, sy en hebben eerst dat oordeel ende straffinghe in haer vleysch gedragen. Want Christus Jesus die eewige Waerheyt heeft de eerste geweest, als geschreuen staet: Dat Lam dat van aenbegin ghedoot is gheweest. So coemt Paulus ende seyt: Also heeftet den Vader belieft, dat alle die hy van eewicheyt voorsien heeft, die heeft hy gheroepen, vercoren ende gherechtueerdicht, ende heeftse ghelijckformich ghestelt den Beelde zijns Soons.

Oock spreekt onsen Salichmaecker ghebenedijt: Die knecht en is niet beter dan zijn Heer, maer het is hem ghenoech dat hij zijnen Heer, ende Meester ghelijck sy. Oock betuycht Petrus, segghende: Het is tijt dattet Oordeel beghint, aen den Huyse Godts. Ist dattet dan aen ons beghint, wat eynde willet dan nemen met den genen die aent Euangelium Gods niet gelooft en hebben: Want het hout nauwe dat die rechtueerdige salich sal worden waer wil dan die sondaer ende godlose verschijnen? Noch staet Pro. 11. Ist dattet den oprechten hier op aerden vergolden wort, waer sal dan de Sondaer ende Godloose openbaren.

Siet mijn soon, hier hoordy datter niemand totten Leuen en comt dan door desen wech. Daerom gaet in door de enge poort, ende neemt v des Heeren castijdinghe aen ende onderwijsinge, ende buyget uwe schouderen onder zijn Jock, ende draget lieflijck van uwer ioncheyt aen, met grooter eeren ende blijschap danckende: Want hy geenen Soon en neemt, ofte ontfangt, dien hy niet en castijt. Voort seyt Paulus: Ist dat ghy die castijdinghe verlaet, welche sy alle deelachtich geworden zijn, so sydy bastaerden, ende gheen kinderen, ende sult, wtghesloten worden wt dat erfdeel der kinderen Gods.

So ghy dan lust ende begeerten hebt om te gaen in die deelen der heyliger werelt, ende in die erffenisse der heilighen, so omgordt v lendenen, ende treedt haer nae. Ondersoect de Schriftuere, ende si sal u wijsen heer gangen. Die Engel totten Propheet sprekende, heeft hem geseyt: Daer is een Stadt vol alder goeden, ende den inganck van desen is maar eens menschen voetstap breet, aen die een zijde staet een vyer, ende aen die ander zijde een groot water, hoe condt ghy de Stadt tot een erfdeel ontfanghen, ghy moest eerst dat nauwe door treden. Siet mijn soone, desen wecli en heeft geen wijcken, daer en zijn gheen omme ofte cromme weechskens: welcke ter rechter ofte ter slincker zijden valt, is die doot haer erffenisse. Siet, dit is den wech die van soo weynich menschen geuonden wort, ende noch vele min ghewandelt, want daer zijn sommighe die wel mercken dat dit den wech totten leuen is, maer hy is haer te scherp, het doet haren vleysch te wee.

Hierom mijn kindt, en acht op die veelheyt der grooter menichte niet, noch en tredet op hare weghen niet. Weert uwen voet af van haren paden, want sy gaen ter Hellen, als schapen ter doot. Gelijck Esaias verhaelt, segghende: Die Helle heeft haer kaecken wijdt op ghesperret, op dat daer in ghae, beyde, de Prince ende dat ghemeyne volck. Het is een onuerstandich volck, daeromme en sal hy haer niet genadich zijn diese gheschapen heeft. Maer waer ghy hoort, dat een arm, slecht, verstooten hoopken is, dat van de Wereldt veracht ende verworpen is, daer schickt v by. Ende daer ghy vant Cruyce hoort, daer is Christus, en wijckt daer niet van, vliet die schaduwe deser werelt, wert Godt toegheuoecht, laet die alleen uwe vreese zijn, bewaert zijn gheboden, onthout alle zijne woorden, dat ghy daer nae doet. Schrijftse op de Tafelen uwer herten. Bintse voor v voorhooft. Spreect van zijn gesette dach ende nacht, so sult ghy wesen een lieffelijcken Boom, ende een spruyt in den Hof des Heeren, een beminde plante opwassende in Sion: noemt des Heeren vreese v Vader te wesen, soo sal die Wijsheyt die moeder ws verstants zijn. Als ghy dit weet, mijn Soone, salich sydy, ist dat ghijt doet. Houdt dat v de Heere gebiet, ende heyliget v lichaem tot zijnen dienst, op dat zijnen naem in v gheheylicht, ghepresen, heerlijck ende groot gemaect mach worden. En schaemt hem niet te belijden voor de menschen. Vreest de menschen niet, verlaet v leuen lieuer, eer ghy vander Waerheyt wijcket. Ist dat ghy v lichaem dat vander aerden ghemaect is, verliest, de Heere v Godt heeft v een beter bereydt inden Hemel.

Hieromme mijn kindt, strijdet voor de gherechticheydt, totter doot toe, wapent v met de wapeningen Gods. Zijt een vroom Israelijt, vertreedt alle ongherechticheydt, de werelt ende wat daer in is, ende bemint alleen dat bouen is, ghedenct dat ghy  van deser Werelt niet en zijt, soo v Heere ende Meester oock niet en is gheweest. Sijt een ghetrou Discipel Christi: Anders en is niemant bequaem om te bidden, dan die zijn Discipel gheworden is, eer niet. Die ghene die daer seyden: Wij hebbent al achter ghelaten, die spreecken oock: Leert ons bidden. Die waerent daer die Heere voor badt, ende niet voor de Werelt. Want als die Werelt bidt, zoo roepen sy haren Vader den Duyuel aen, ende begheeren dat zijnen wille geschiede, alst ooc doet. Daeromme mijn soone en wort haer niet ghelijek, maer schouwet ende vliet van haer, ende hebt gheen deel noch ghemeynschap met haer. Acht al niet wat voor ooghen is. Soeckt alleen wat bouen is. Och mijn kint, sijt mijnder vermaninghe ghedachtich, ende en verlaet die selue niet. De Heere doe v opwassen in zijnder vreese, veruullende met zijnen Geest v verstant. Heylighet v den Heere, mijn Soon. Heylighet alle uwe wandelinghe met die vreese ws Godts. Al wat ghy doet, laet zijnen Naem daer in ghepresen worden. Eert den Heere in die wercken uwer handen. Laet dat licht des Euangeliums door v lichten. Hebt u uwen Naesten lief. Deylt met wtgestorter vuyriger herten den hongherighen v broodt. Cleedet den naecten, ende en beydet niet, datter yet tweeuout by u sy, want daer altijt zijn diet ghebreck hebben. Al wat v die Heere verleent van dat sweet ws aensichts, bouen u nootdruft, dat deylt dien ghy weet die den Heere vreesen. En laet niet by v blijuen tot den morghen, so sal de Heere die wercken uwer handen gebenedijen, ende zijne segheninge v tot een erffenisse geuen. Och mijn Sone, laat v leuen den Euangelio ghelijck zijn. Ende die God des vredes heilige v aen siel ende lijf tot zijnen prijse, Amen.

Och heylighe Vader, heyliget den soon
uwer Dienstmaget in uwer waerheyt,
ende bewaert hem vanden
quaden, om ws naems
wille Heere.

De vrouw, die dit schreef, zou over enkele uren aan de beul worden overgeleverd. Ruwe handen zouden haar aanraken en met pijnlijk geweld zou men haar dwingen, zich te voegen naar den wens van rakkers en beulsknechten.

Waarom? … Omdat zij Rome’s dwaalleer weerstond; omdat zij het haar geschonken licht niet onder een korenmaat had gezet; omdat zij vrijmoedig getuigd had van de hoop der zaligheid, die de Geest in haar gewekt had … Daarom!

O, haar vijanden, Savedra de Inquisitie-dienaar, Doen Arentsz de schepen en al die anderen, die woedden tegen de aanhangers van de nieuwe leer, hunkerden naar haar bloed, verlangden wreed naar haar dood.

Waarom? Omdat zij, levende in valse gerustheid, haatten, wie de vadsige rust, waarin de kerk hen liet, verstoorden; omdat zij door de menigte van menselijke inzettingen niet naar het eerste, grote gebod en naar het tweede, daaraan gelijk, hun leven inrichtten; omdat zij, bewust of onbewust, dienstknechten waren van de geest uit de afgrond, die hen met verblindheid sloeg, opdat zij zich tegen de Heer en Zijn Gezalfde zouden stellen … Daarom!

* * *

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW