HOOFDSTUK X (vervolg – slot)
Terug in Holland
Anneke noch Christina hadden gemerkt, dat sinds de aanvang van hun gesprek de reiziger achter in de wagen het hoofd had opgericht en met de hand achter het oor nauwlettend luisterde naar ieder woord, dat gesproken werd.
“Naar wat u mij van David verteld hebt, begrijp ik dat” — zei Christina. — “Het is voor een mens waarlijk een zware beproeving, zijn woorden miskend en zijn daden verkeerd uitgelegd te zien.”
“Ja, wel vreselijk is dat,” — verzuchtte Anneke. — “En dan moest u hem gekend hebben, zoals ik, vol ijver voor de zaak van de Heer. Meynardt, die mijn Arend en mij gedoopt heeft, was de zachtheid in persoon. David daarentegen was in zijn binnenste een en al vuur en het was daarom zijn schuld niet, als hij soms hard uitviel tegen de valse kerk, die Christus’’ lammetjes op zo onwaardige wijze vervolgt. En nu weet u, waarvan men hem beschuldigt. Neen, ik kan onmogelijk de waarheid daarvan geloven.”
“Sommigen moeten door het vuur en anderen door het water gaan, alvorens ze in mogen komen,” — zei Christina op ernstige toon. — “Maar onze Heer geeft aan hen, die van deze zware geweldplegingen verschoond blijven, evenzeer een kruis te dragen. Zo lijdt David Joris onder die afschuwelijken laster. En het is uw en mijn kruis, dat u uw Arend en ik mijn Matthijs in de kuil moesten zien neerdalen. O, dat kruis drukt ook mij zo zwaar! U hebt nog uw Esaias, die u uw liefde bewijzen kunt, maar ik, ik ben gans alleen op deze droevige wereld …”
“U staat niet alleen, zuster,” — richtte Anneke zich met warmte tot haar. “Luister, Christina! Wij wisten de een van de ander niet af. Maar de Heer heeft ons samen gebracht op wonderlijke wijze. Laten we samen blijven, alsof wij zusters naar het vlees waren; ik bij u en u bij mij, tot de Heer ons oproept, om in te gaan in Zijn hemelse Woningen.”
Haar hand zocht en vond Christina’s hand. En terwijl hun handen met stevige druk het verbond bezegelden, blikten zij elkander diep in de ogen en zeiden het hun blikken, dat de een de ander nimmer zou verlaten. Beiden had de Heer bitter beproefd, maar ze zouden voortaan elkander wijzen op de troost van Zijn Goddelijke genade en ontferming en elkander bemoedigen, om gewillig het kruis op te nemen en Christus te volgen.
De harten der beide vrouwen waren geheel ontroerd. Wonderlijk bestierde de Heer toch de wegen van de mensen!
Aan de oude kinderloze weduwe gaf Hij een hart, dat voor haar klopte, dat haar liefhad. En tezamen met Anneke zou ze de weelde mogen genieten, van een kind groot te zien worden en het van jongs af te wijzen op die Jezus, Wiens Naam zo liefelijk en Wiens leven zo rijk aan erbarmende zondaarsliefde was geweest.
Anneke, bij wie de geslagen wonden nog zo schrijnend pijn veroorzaakten, was het, of haar een moeder geschonken werd. Een moeder, aan wier liefdevol hart zo zou kunnen uitwenen, als de smart haar overweldigde; door wie ze bemoedigd zou worden, als het in de strijd van het leven haar te bang zou zijn. O, in deze Christina zond de Heer haar iemand, tol. wie ze steeds veilig en ongehinderd om raad en troost zou kunnen gaan!
Met een stem, bijna bevende van aandoening, hief nu de oude Christina een lied aan:
Als ick riep met verlangen,
God hoorde al mijn leyt.
Wanneer my droefheyt heeft bevanghen
Ghi Heere my troost verbeyt.
Anneke Jansz zong dit lied van geloofsvertrouwen, dit danklied, mee. Even ontroerde ze opnieuw, toen: ze in de eerste woorden van Christina’s zang het lied herkende, hetwelk zij met Arend en de andere uitgewekenen gezongen had, toen het schip, dat hen naar Engeland zou overbrengen, zich in beweging zette. Maar terstond ook bedwong ze zich en paarde ze haar rijke en volle stem aan die van haar, die voortaan haar een zuster, een moederlijke vriendin zou zijn …
Met een grijnslach om de lippen wierp Hans zich achterover in de wagen, zodra hij de woorden van dit lied opving.
Zeker, de redeneringen, die deze beide vrouwen onderling hadden gevoerd, bevatten veel ketterse gedachten en uitdrukkingen. Maar de woorden van dat lied bevatten wel een overtuigend bewijs van ketterij.
Daar zat nu die trotse Anneke voor hem, die hem eertijds van zich gestoten had! Die armzaligen baardsnijder had zij boven hem verkozen. Doch wat was er nu van haar geworden? Een vrouw met een bijna armoedig uiterlijk was ze. En met haar kind leidde ze een zwervend leven in plaats van te wonen in het prachtige huis, dat hij haar zou hebben binnengeleid. Maar het was goed zo! De Meester dood en zijn vrouw een bedelares — de heiligen straften wel de afval van de kerk!
De heiligen? Wat zei die veerman ook weer in de taveerne? O, dat die met hem niet te doen wilden hebben! Maar hij was toch een trouw zoon van de kerk? De vasten hield hij steeds en de mis verzuimde hij nooit en in de biecht verzweeg hij niets …Niets ? … En dat van Machteld? Maar was het dan zijn schuld, dat dat dienstmeisje hem gevolgd was naar Rotterdam, toen hij om die malle geschiedenis met de dokter en Savedra — waarvan de stadsdienaars toch zo grote ophef hadden gemaakt! — Brielle verlaten had? Ze had hem gelóófd, nu ja, maar het was toch al te bespottelijk: de zoon van de schepen met een dienstmeisje! En daarna? Weg, wèg! … Die veerman had immers gezorgd, dat Machteld niets meer kon vertellen! Nu was hij wel ten prooi aan de telkens en met steeds korter tussenpozen herhaalde dreigingen en afpersingen van die schurk, maar zolang hij nog goede zaken dreef, zou niemand het ooit weten, dat hij in de verdwijning van Machteld de hand had gehad. Dit biechten? Ja, later, later, als hij ziek was en hij zich voor de dood voorbereiden moest … Dóód? Neen, zover was het vooreerst nog niet! De Meester was dood en die aartsvijand van hem, de ellendige Brielse veerman … Maar hij, Hans, zou oud worden en zijn rijkdom stelde hem in staat, te leven naar zijn lust …
Hij lachte weer, Hans, de zoon van de Brielse schepen. Hij gevoelde zich nog sterk en krachtig. De herinnering aan de vreeswekkende gedachten en aan de schrikgestalten, die daareven als voor hem opdaagden, vervaagde. Hij lachte weer, want hier voor hem, zo dicht bij, dat hij ze met zijn hand zou kunnen raken, als hij wilde, zat de vrouw, die hem zo dodelijk door haar afwijzing beledigd had. Zij wist niet, dat hij in deze wagen zat. En zelfs, al had ze hem gezien, dan nog zou ze hem niet herkend hebben door de volle baard, die om zijn gezicht was gegroeid.
Maar toch, een herkenning moest geheel en al buitengesloten zijn. Hij trok de hoed nog meer over de ogen, zodat er van zijn gezicht in het halfduister van de wagen niets was te onderscheiden. Ja, zó was het goed.
Al weer een lied zongen die vrouwen. Onbegrijpelijk, dat ze zich zo bloot gaven! Wisten ze dan niet, dat op straffe des doods het zingen van ketterse liederen verboden was? Hoor, hoe ze durfden!
En terwijl Hans met vergramd gelaat en met in woede gebalde vuist toeluisterde, troostten de zusters elkander en wekte de een de ander op, niet te vrezen:
Broeders en Susters, en vreest doch niet,
al zijt ghy hier in dit verdriet
al om Gods Woort,
Ghv moet doch met ghewelde niet
door de enghe poort.
Het Rijk der Hemelen lijt ghewelt,
ghy zijt nu in de proeve gesteld
als gout int vier.
De haren ws hoofts zijn al geteld,
Weest toch goeder tier.
Ja, ze waren onvoorzichtig, deze twee vrouwen. Doch ze wisten niet, dat ze het waren. Hun hart was als brandende in hen. Ze zagen niet het landschap, dat ze doortrokken; ze letten niet op de voerman, die zijn paard tot spoed aanzette; ze dachten er niet aan, dat behalve die voerman nog een man in hun nabijheid was, van wie ze niet wisten, of hij vriend of vijand was. Maar de Geest was vaardig over hen en ze ontsloten voor Hem heilige werkingen hun hart. En hun mond moest nu overvloeien van een volkomen vertrouwen op hun gezegende Verlosser. Wèlgemoed waren ze. Als zo de Heer met hen was, wie zou zich dan tegen hen kunnen stellen?
Soo wie vast op den Heere betrout,
hy troost haer dick en menichfout
door zijnen Gheest;
Och vrienden, al is dit vleesch benout,
Sijt toch onbevreest.
Laet u lichten schijnen claer
al voor de Werelt openbaer,
als ghy sult staen
al voor de wreede Tyrannen daer,
u oordeel ontfaen.
De groote Stadt is u bereyt,
die seer vol alder goede leyt:
treet vroomelijck aen,
Sijn armen zijn wijt open ghespreyt,
om u te ontfaen.
Blijft totten eynde volstandig fijn,
Soo sal tgeloove behouden zijn,
bidt ende waect:
God en vergheet tot gheenen termijn
die hem soo ghenaect.
Juist, toen Anneke en Christina hun gezang geëindigd hadden, stond de wagen met een plotselinge ruk stil. Voordat de vrouwen wisten, wat er gebeurde, was de voerman reeds op de weg gesprongen en trachtte hij het paard, dat gevallen was, weer te doen opstaan. Na enkele vergeefse pogingen gelukte hem dit ook, doch toen hij, na ingestegen te zijn, het paard weer wilde aanzetten, bemerkte hij, dat het dier kreupel geworden was.
Met een onverschillige trek op zijn gelaat wendde hij zich om tot de passagiers in de wagen.
“Een tegenvaller!” — zei hij. “Het zal nu stapvoets moeten gaan. Misschien, dat ik in de buurt van Ridderkerk een goed paard kan krijgen, of anders …”
Hij voleindde de zin niet, maar zijn passagiers begrepen, wat dit “of anders” betekende. Het was naar Yselmonde, vanwaar ze naar Kralingse Veer met een boot moesten oversteken, een zeer verre wandeling. Voor Anneke en haar gezellin, die nog verder wilden reizen, zou in dit geval de teleurstelling groot zijn. Met een zucht zeiden ze het elkander, dat dan de schuit naar Delft al reeds vertrokken zou wezen, wanneer zij te Rotterdam kwamen.
Hans had eveneens de woorden van de voerman verstaan, en een nauw ingehouden vloek bewees, hoe onaangenaam ook hem dit ongeval was. Hem dreef weliswaar geen verder reisplan voort, maar de dorst naar wraak verteerde hem. En voor zijn boze ziel, die reeds voor jaren her zich bezig gehouden had met het ontwerpen van snode plannen, was het dreigend oponthoud een zeer onwelkom tijdverlies. Bij had het onder de vrome zang van de vrouwen zichzelf met een dure eed gezworen, dat hij niet rusten zou, vóór hij op die Anneke wraak genomen had.
Doch terstond daarna bewees een tevreden lachje op zijn lippen, dat een geruststellende gedachte hem was ingevallen. Anneke wilde naar Delft, had ze gezegd. Welnu, ze zou, als de veerschuit naar Delft reeds vertrokken was, in Rotterdam moeten overnachten. En dan behoefde hij in het geheel geen vrees meer te koesteren. Dan was een ontkomen aan zijn wraak onmogelijk! Ja, hoe langzamer het paard gedwongen was te lopen, des te liever was hem dit nu. En het zou inderdaad een buitenkansje zijn, als de pogingen van de voerman, om een fris paard te krijgen, mislukten. Die pogingen mislukten evenwel niet! Zeer tot blijdschap van Anneke en Christina werd, nog voor een half uur verstreken was, het kreupele paard door een ander vervangen, dat, als om de voor hen verloren tijd in te halen, in gestrekte draf de wagen over de weg voorttrok.
De voerman had toen evenwel een passagier minder. Zodra Hans begreep, dat zijn nieuwste plan, hetwelk hij op de te late aankomst te Rotterdam gegrond had, schipbreuk leed, had hij onder het voorwendsel, dat het geleden tijdverlies reeds te schadelijk voor hem was geweest, zodat hij onmogelijk de tijd meer missen kon, die het verwisselen van paarden meebracht, de voerman verzocht, ook voor hem een paard te bemachtigen. Voor grof geld — wat gaf dit? Hans lette hierop nu niet! — was dit de paardenknecht ook gelukt. En vóór nog de wagen zich in beweging zette, rende Hans reeds spoorslags de weg op naar Rotterdam. En steeds meer dreef hij het dier tot spoed aan. Nu was het er hem om te doen, zo spoedig mogelijk Rotterdam te bereiken, want hij had daar nog veel te doen. Een ogenblik, toen Anneke de onbekende reiziger de wagen verlaten en hem kort daarna te paard stijgen zag, overviel haar enige argwaan. Vreemd, dat die man maar steeds zo opzettelijk haar de rug toekeerde en op zulk een fluistertoon sprak! Maar toen de voerman op haar vraag, of hij die reiziger ook kende, met een schouderophalen en een kort “Dat heerschap heeft haast!” antwoordde, dacht zij al spoedig niet meer aan dit voorval. En onder een ernstig gesprek met Christina, waarin beiden elkander opwekten met woorden uit de Heilige Schrift, werd de reis voortgezet.
* * *
Geplaatst in: Verhalen
© Frisse Wateren, FW