“ … tot alle goed werk bereid te zijn …” (Titus 3:1).
Het thema “goede werken” neemt een grote plaats in beslag in het Nieuwe Testament, en vooral in de brieven van Paulus. In totaal 29 keer in het Nieuwe Testament lezen we over goede werken of goed werk. Negen keer vinden we de uitdrukking “alle goed werk”. We willen deze negen bijbelse passages in dit artikel wat dichterbij bekijken, met de nadruk op welke leringen voor ons daarin te vinden zijn.
Het gaat hierbij niet om dit of dat goede werk, maar over alle goed werk. God wil dat we alle goed werk doen, dat Hij ons laat zien. We hebben vaak de neiging om kieskeurig te zijn in het uitoefenen van goede werken en alleen die werken te doen, die ons vreugde geven, waar we onszelf toe in staat achten of die geassocieerd kunnen worden met enige waardering. Maar de bijbelse passages waar we naar willen kijken, maken alle duidelijk dat we niet bepaalde werken moeten doen en andere nalaten, maar precies dat werk doen, dat God ons op het hart legt.
1. “… en zijn voor alle goed werk ongeschikt” (Titus 1:16).
Voorwaarde en geschiktheid voor alle goed werk
Titus 1 verzen 15 en 16 maken duidelijk, dat de besmetten en ongelovigen de basisvoorwaarde voor goede werken missen. Omdat ze geen levende geloofsrelatie hebben met Jezus Christus, de Verlosser van zondaars, missen ze het cruciale: ze zijn ongeschikt voor alle goed werk. Men zou terecht kunnen zeggen, dat het eerste goede werk dat iemand kan doen, het geloof in de Heer Jezus is: “Dit is het werk van God, dat u gelooft in Hem Die Hij heeft gezonden” (Joh. 6:29). Alleen het levende geloof in Jezus Christus stelt ons in staat om goede werken te doen. Zonder geloof zijn we van te voren gediskwalificeerd. Geen enkel werk dat door een ongelovige gedaan wordt, zij het met de beste bedoelingen, is werkelijk “goed” in de ogen van God. Het is een slecht of op zijn best een “dood” werk omdat het niet op levend geloof gebaseerd is.
De Kretenzen die in ons gedeelte worden genoemd, deden alsof ze God kenden, maar in hun werken verloochenden ze Hem. Hun werken en hun hele levenswandel bewezen, dat ze geen geloofsrelatie met God hadden. Hun belijdenis God te kennen heeft hun niets nuttigs gebracht. Zonder geloof waren ze ongeschikt om zelfs maar één goed werk te doen. Dit principe is vandaag nog steeds geldig: zonder geloof zijn onze werken “dood” in de ogen van God!
2. “Herinner hen eraan, aan overheden <en> machten onderdanig te zijn, gehoorzaam, tot alle goed werk bereid te zijn” (Titus 3:1).
Onderdanigheid en gehoorzaamheid geven vrijmoedigheid tot alle goed werk
Wat toen gold voor de gelovigen op Kreta is ook waar voor ons vandaag: God wil dat Zijn kinderen gereed zijn voor alle goed werk, ongeacht de aard ervan. We kunnen het als een zekere voorwaarde beschouwen om onderdanig te zijn aan de autoriteiten en machten die God heeft ingesteld en om autoriteiten te gehoorzamen. Omdat de onderwerping aan de autoriteiten de gelovigen de nodige vrijmoedigheid geeft om klaar te zijn voor alle goed werk. Zonder vrijmoedigheid voor God en de mens, zal er geen bereidheid zijn om alle goed werk te doen.
Als we ons tegen de overheden verzetten en wij hen weigeren te gehoorzamen, zullen we nauwelijks de vrijmoedigheid hebben om goede werken te doen. En als we het toch doen, zullen ze in de ogen van onze medemensen geen waarde hebben. We zullen alleen maar worden geminacht en bespot, en we zullen het legitieme verwijt tegemoet zien, dat we een “goed werk” dat we hadden moeten doen, namelijk de bevelen van de overheden gehoorzamen, niet gedaan hebben. Nee, om klaar te zijn voor alle goed werk, hebben we vrijmoedigheid nodig voor God en de mensen. En onderwerping en gehoorzaamheid aan de overheden is hiervoor een voorwaarde.
3. “Als dan iemand zich van deze [vaten] reinigt1, zal hij een vat zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester, tot alle goed werk toebereid” (2 Tim. 2:21).
Afzondering als een verdere voorwaarde voor alle goed werk
Om alle werk te kunnen doen, is een verdere voorwaarde vereist. We moeten niet alleen bereid, maar ook toebereid zijn. Deze toebereiding verkrijgen we onder andere door afstand te nemen en afzonderen van alles wat tot oneer is van onze “Meester”. Alleen als we ons afzonderen van de “vaten tot oneer” kunnen we zelf een “vat tot eer” zijn, dat bruikbaar is voor de “Meester”. 2 Timotheüs 2 laat duidelijk zien dat het christendom een “groot huis” is geworden, waarin veel kwaad wortel heeft geschoten. Wanneer we verzuimen daarvan afstand te nemen, zal de Heer niet in staat zijn om op ons “terug te vallen” om door ons het goede werk te doen, dat Hij zo graag gedaan wil hebben. Het geldt voor ons: “Laat ieder die de naam van de Heer noemt, zich onttrekken aan ongerechtigheid” (2 Tim. 2:19).
Laten we vasthouden: bereidheid is één ding, toebereiding is het andere. Beide zijn nodig om voor onze “Meester” bruikbaar te zijn. Bereidheid zonder toebereiding betekent, dat ons werk niet voldoet aan de eisen van de Heer. Toebereiding zonder bereidheid leidt ertoe, dat we kansen voor goede werken missen. Daarom is het noodzakelijk dat we zowel bereid als toebereid zijn.
4. “Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in [de] gerechtigheid, opdat de mens Gods volkomen2 is, tot alle goed werk ten volle toegerust” (2 Tim. 3:16,17).
De Schrift geeft voorbeelden en bepaalt het raamwerk voor de uitvoering van alle goed werk
God heeft ons in Zijn Woord alles gegeven wat we nodig hebben om als mensen van God te leven die door middel van gebruikelijk onderricht en onderwijs uit Zijn Woord tot alle goede werk volledig geschikt zijn. We bereiken dit vermogen door het bezig zijn met Gods woord. Men krijgt ze niet op school en vanuit de opleiding, niet door ervaring, maar alleen door de studie van Gods Woord.
Gods Woord laat ons veel voorbeelden zien die waard zijn om na te volgen van gelovigen die goede werken hebben gedaan. Juist door deze voorbeelden leren we vaak nog beter dan door louter en alleen onderwijs. De voorbeelden uit Gods Woord willen ons ertoe aansporen hetzelfde te doen. Ze laten ons op een praktische manier zien hoe we goede werken kunnen doen.
De Bijbel laat ons ook de gebieden zien waarop we goede werken kunnen doen. Het is als het ware het kader waarin we ons bewegen en ontplooien kunnen. Als het bijvoorbeeld om de begunstigden van onze werken gaat, beschrijft Gods Woord twee gebieden waarop we actief kunnen worden. Beide gebieden worden gepresenteerd in Galaten 6 vers 10: “Laten wij dus, wanneer wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten van het geloof”. Eén gebied omvat alle mensen, het andere gebied omvat de leden van de familie van God, de “huisgenoten van de geloof”.
5. “En God is machtig om alle genade overvloedig te doen zijn jegens u, opdat u in alles, altijd in bezit van al het nodige, overvloedig bent tot alle goed werk …” (2 Kor. 9:8).
Mildheid en vrijgevigheid in de uitoefening van alle goed werk
We moeten niet halfslachtig zijn in het uitoefenen van goede werken. Nee, God wenst dat we overvloedig zijn tot alle goed werk. We zijn vaak eerder terughoudend en aarzelend als het gaat om goede werken. Maar deze passage maakt duidelijk, dat we ook op dit gebied vrijgevig en mild zouden moeten zijn. Ja, nog meer: we moeten overvloedig zijn tot alle goed werk.
Een glas dat tot over de rand gevuld wordt, stroomt over. We zouden moeten zijn als een overstromend glas. God kan ons alle genade geven die we nodig hebben, zodat we zelf genoeg hebben van al het nodige en in staat zijn om overvloedig te zijn tot alle goed werk. Ja, God wil ons in al wat we nodig hebben met Zijn genade voorzien, zodat de genade als het ware over ons heen stroomt tot alle goed werk. We ervaren duidelijk, dat we dit niet uit onszelf kunnen. Maar God is in staat om het te doen. En Hij kan en wil ons helpen zulke “overstromende vaten” te zijn.
6. “… als zij zich op alle goed werk toegelegd heeft” (1 Tim. 5:10).
IJver en toewijding in de uitoefening van alle goed werk
Om als weduwe aangemerkt te worden die “gerechtigd is om hulp” te ontvangen, moesten de weduwen toen een aantal eigenschappen en kenmerken hebben. Ze moesten onder andere bekend staan vanwege goede werken, ouderschap, gastvrijheid en praktische hulp. Paulus benadrukt ijver als een laatste kenmerk van praktische activiteiten: “… als zij zich op alle goed werk toegelegd heeft”.
Om zich toe te leggen op alle goed werk vereist ijver, zorg en toewijding. Ook zijn inspanning en doorzettingsvermogen vereist. Er kunnen situaties zijn in het leven van een gelovige, waar goede werken niet aan het oppervlakte liggen en in het oog springen, waar ze op het eerste gezicht misschien verborgen zijn. Hoe goed dan, als we de ijver, de moeite en de tijd opbrengen om deze goede werken na te streven, als het ware hen volgen totdat we ze gevonden en gedaan hebben. En laten we in gedachten houden: het gaat op deze plaats ook om alle goed werk. Dit willen we nastreven.
7. “… in alle goed werk vrucht draagt” (Kol. 1:10)
Vrucht in alle goed werk
In Johannes 15 vers 8 lezen we: “Hierin is Mijn Vader verheerlijkt, dat u veel vrucht draagt”. De Vader zoekt naar vrucht in ons leven om Zichzelf daardoor te verheerlijken. Vrucht is het antwoord van onze harten op de liefde van God. Met andere woorden, vrucht dragen betekent, dat we de morele schoonheden van Christus in ons leven naar voren laten komen (Gal. 5:22). Kortom, het is de weerspiegeling van Zijn karakter in het hart en leven van de gelovige. In onze werken moeten we daarom niet alleen de voordelen voor de mensen op het oog hebben, maar veeleer rekening houden met de aanspraken en belangen van de Vader, die graag vrucht wil zien. We moeten in alle goed werk ook vrucht dragen.
We leren op deze plaats: “werk” is niet gelijk aan “vrucht”. “Werk” beschrijft (hier en op veel andere plaatsen) eerder het uiterlijke aspect, dus datgene, wat anderen zien. “Vrucht” beschrijft eerder het innerlijke aspect, de motivaties en intenties, waarom we iets doen. Het verschil tussen “werk” en “vrucht” kan het best worden geïllustreerd met praktische voorbeelden: wanneer ik gastvrijheid beoefen maar met tegenzin in mijn hart, doe ik een goed werk, maar de vrucht voor God blijft uit. Wanneer ik behoeftige broeders en zusters help om prestige en eer te verkrijgen, dan doe ik ook een goed werk, maar zonder vrucht voor God. Deze voorbeelden laten zien hoe belangrijk het is om onze motivaties in het licht van God te blijven controleren, zodat we in alle goed werk de vrucht niet vergeten, die zo kostbaar is voor God.
8. “En moge onze Heer Jezus Christus Zelf, en God onze Vader … uw harten vertroosten en u versterken in alle goed werk en woord” (2 Thess. 2:16,17).
Doorzettingsvermogen en volharding in het nastreven van alle goed werk
De ervaring leert dat het vaak gemakkelijker is om een werk te beginnen dan om ermee door te gaan. Na een bepaalde periode van werk en dienst bestaat het gevaar vermoeid te worden en te verzwakken, vooral als het gewenste ‘resultaat’ uitblijft. De aanvankelijke ijver vervaagt en ontnuchtering en misschien zelfs teleurstelling gaat een grote rol spelen. Ja, als het doen van goede werken alleen van ons afhangt, zou het daarmee slecht zijn gesteld. Elke dienst, elk werk voor de Heer zou zonder Zijn genadige bijstand en trouwe zorg al lang gestopt zijn.
De apostel Paulus was zich van dit gevaar van verzwakking bewust. Daarom bad hij voor de Thessalonicenzen dat de Heer Jezus en God de Vader hen in hun dienst zouden versterken. Alleen zo zullen we, ondanks alle aanvallen van de vijand, in staat worden gesteld om standvastig te blijven en door te gaan in alle goed werk en woord, totdat onze Heer terugkeert om ons tot Zich in de heerlijkheid op te nemen.
De volgorde op dit punt is opmerkelijk: eerst wordt het werk en dan het woord genoemd. Het gaat niet in de eerste plaats erom wat we spreken, maar om wat we doen. Om onze woorden geloofwaardig te laten zijn, moeten onze werken, ja, ons hele gedrag, voorbeeldig zijn. Werk en woord horen zeker bij elkaar en moeten overeenkomen. Goede werken zijn in dit opzicht een voorwaarde voor goede woorden.
9. “De God nu van de vrede … volmake u in alle goed werk tot het doen van Zijn wil, terwijl Hij in u werke wat voor Hem welbehaaglijk is door Jezus Christus” (Hebr. 13:20-21 – Voorhoeve Vertaling 4e druk).
Volmaaktheid in de uitvoering van alle goed werk
Deze passage is zeker een hoogtepunt in de reeks van negen passages. In het verloop van onze overdenking tot nu toe hebben we gezien, welke voorwaarden nodig zijn om alle goed werk te kunnen doen. We hebben verder vastgesteld, dat we bij het uitvoeren van alle goed werk overvloedig en ijverig maar ook volhardend moeten zijn. Bovendien hebben we ons herinnerd, dat we aandacht moeten besteden aan onze motivaties om in alle goed werk vrucht te dragen voor God.
Als we nu kijken naar de volgende passage, ontdekken we dat de betekenis ervan nog verder gaat. De maatstaf wordt als het ware nog hoger ingesteld: we zouden volmaakt of volkomen moeten zijn in alle goed werk door dat te doen, wat welbehaaglijk is voor God door Jezus Christus.
Deze zegenwens betekent, dat de God van de vrede ons zal toerusten en voorbereiden om volledig in staat te zijn de wil van God te doen. We zijn dan in de juiste toestand om alle goed werk te kunnen doen – tot eer van God.
Samenvatting
In het Nieuwe Testament vinden we negen keer de uitdrukking “tot alle goed werk”. Dit toont de waarde die God hecht aan dit thema. Hij wil dat we alle goed werk doen, dat Hij ons voorlegt. Maar om al het goede werk te doen, dat Hem behaagt en tot Zijn verheerlijking strekt, moeten we enkele voorwaarden naleven. We moeten …
- door geloof geschikt zijn om alle goed werk te doen;
- tot alle goed werk bereid zijn;
- tot alle goed werk toebereid zijn;
- geschikt zijn voor alle goed werk;
- overvloedig zijn tot alle goed werk;
- ons toeleggen op alle goede werk;
- vruchtbaar zijn in alle goed werk;
- versterkt zijn tot alle goed werk;
- volkomen zijn in alle goed werk.
Daniel Melui; © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 15.04.2019.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW