Prediken, geloven, verzegelen, dopen is de Goddelijke volgorde, die wij hier waarnemen. God en zijn Woord veranderen nooit hoezeer, zoals de mensen zeggen, “de tijden veranderen”. Met de tijden mogen de menselijke opinies en de godsdienstige inzettingen veranderen, het Woord van God – nooit! Joden, heidenen, Samaritanen beleden te geloven in Christus, alvorens zij gedoopt werden. Inderdaad vooronderstelt de doop het bezit, door het geloof, van het eeuwige leven; niet, zoals in menselijke belijdenis-geschriften rechtstreeks of zijdelings geleerd wordt, dat door de doop het leven wordt meegedeeld. De doop, wij spreken het zo stellig mogelijk uit, deelt niets mee.
Deel 1: 32 – 814 n. Christus
De verzegeling van de heidenen
Letten wij dus wel op dit belangrijke feit, in verband met het inbrengen van de heidenen, dat zij de gave van de Heilige Geest ontvingen eenvoudig door de prediking van het woord. Te Jeruzalem waren de Joden gedoopt, vóór zij de Heilige Geest ontvingen. Te Samaria waren de Samaritanen niet alleen gedoopt, maar hadden de apostelen hun de handen opgelegd en gebeden, vóór zij de Heilige Geest ontvingen. Maar te Caesaréa, zonder doop, zonder handoplegging, zonder gebed, wordt de heerlijkste christelijke zegening meegedeeld aan de heidenen; hoewel de leer aangaande de gemeente, als het lichaam van Christus, nog niet geopenbaard was.
De genade van God, alzo jegens de heidenen geopenbaard bij de aanvang van de nieuwe bedeling, heeft deze sedert die tijd aldoor gekenmerkt. Wij zijn heidenen; wij zijn noch joden, noch Samaritanen. Daarom hebben Gods handelingen in genade en zijn weg met de heidenen een bijzondere toepassing voor ons. Er bestaat geen voorbeeld in het hele nieuwe testament, dat iemand gedoopt is zonder belijdenis van in Christus te geloven, maar indien wij ons aan het voorbeeld van Caesaréa houden willen, moeten wij evenzeer letten op verzegeling als op levendmaking, op vrede met God, zowel als op geloof in Christus, alvorens te dopen. Het geval met Cornelius staat bovenaan in onze bedeling; het was de eerste, rechtstreekse uitdeling van genade aan de heidenen; en zeker behoort het een voorbeeld te blijven voor predikers en discipelen onder de heidenen. Wanneer het Woord van God, dat toen verkondigd werd aan Cornelius, nu wordt geloofd, kunnen wij verzekerd zijn, dat dezelfde resultaten, voor zover het de vrede met God aangaat, niet zullen uitblijven.
Prediken, geloven, verzegelen, dopen is de Goddelijke volgorde, die wij hier waarnemen. God en zijn Woord veranderen nooit hoezeer, zoals de mensen zeggen, “de tijden veranderen”. Met de tijden mogen de menselijke opinies en de godsdienstige inzettingen veranderen, het Woord van God – nooit! Joden, heidenen, Samaritanen beleden te geloven in Christus, alvorens zij gedoopt werden. Inderdaad vooronderstelt de doop het bezit, door het geloof, van het eeuwige leven; niet, zoals in menselijke belijdenisgeschriften rechtstreeks of zijdelings geleerd wordt, dat door de doop het leven wordt meegedeeld. De doop, wij spreken het zo stellig mogelijk uit, deelt niets mee. Het leven, zoals de Schrift duidelijk leert, wordt door andere middelen meegedeeld. Bekering of wedergeboorte wordt in alle gevallen, zonder uitzondering, gewerkt door de Heilige Geest. “De Geest is het, die levend maakt” (Johannes 6:63). En “Als wij door de Geest leven, laten wij ook door de Geest wandelen” (Galaten 5:25). Het Woord van God is het middel, de Heilige Geest is de kracht tot de bekering. Christus, of God in Christus, is het nieuwe voorwerp voor de ziel. Door de Geest en de waarheid van God wordt deze gezegende omkeer bewerkt. Die deze werking van de doop met water verwachten, verkeren in een grote, noodlottige dwaling1. In het geval van de heidenen, dat wij hier beschouwen, werd zelfs meer dan het leven bezeten, voordat de doop werd toegediend. Zij hadden het zegel van God. De doop is het teken van volkomen verlossing en heil, aan de gelovige verzekerd door de dood en de opstanding van Christus. Cornelius bezat het leven, was een vroom man; maar hij moest om Petrus laten halen en woorden horen, waardoor hij behouden en ten volle vrijgemaakt worden zou. Het oude, zowel als het nieuwe testament, leert deze heerlijke waarheid op de duidelijkste wijze, Israël, als een typisch volk, na door het bloed van het lam in Egypte beveiligd te zijn voor het oordeel, werd tot Mozes gedoopt in de wolk en in de zee. Zo werden zij verlost uit Egypte, en zagen zij het heil des Heeren. Noach en zijn gezin werden gered door het water heen, niet door middel van het water. Zij verlieten de oude wereld, gingen heen door de wateren van de dood, en gingen uit de ark over in een geheel nieuwe toestand van zaken. “Als tegenbeeld daarvan, behoudt de doop nu ook u … door de opstanding van Jezus Christus” (1 Petrus 3:21).
Maar wat was het woord, dat Petrus predikte, en dat van zulk een opmerkelijke zegen vergezeld ging? Hij verkondigde vrede door Jezus Christus, als Heer van allen. Christus, opgestaan, verhoogd en verheerlijkt was het hoofdonderwerp van zijn getuigenis. Hij vat alles samen met deze woorden: “… Hem geven alle profeten getuigenis, dat een ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door Zijn naam”. Toen volgde de zegen. De joden, die tegenwoordig waren, ontzetten zich, maar buigen en erkennen Gods genade jegens de heidenen. “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die het woord hoorden. En de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren meegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook op de volken uitgestort werd; want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, die de Heilige Geest ontvangen hebben evenals ook wij? En hij beval hen te dopen in de naam van de Heer. Toen baden zij hem enige dagen te blijven” (Handelingen 10:43-48).
Nu moeten wij een weinig teruggaan en enkele voorname gebeurtenissen beschouwen, die aan het tiende hoofdstuk voorafgegaan zijn.
Wordt D.V. vervolgd.
1. De volgende korte mededelingen uit de kerkvaders van de vierde eeuw, in zake de doop, kunnen onze lezers de oorsprong verklaren van veel, wat in onze tijd geleerd en verricht wordt, met gehele terzijdestelling van het gezag van de heilige Schrift. “Op Pasen, Pinksteren en hier en daar op Drie Koningen, werd de doop in het openbaar – dit is in tegenwoordigheid van al de gelovigen – toegediend aan allen, die in de loop van het jaar bekeerd waren, uitgezonderd aan de enkelen, voor wie het raadzaam geoordeeld was ze onmiddellijk te dopen, of die, uit vrees, er mee wilden wachten tot het eind van hun leven, op het voorbeeld van Constantijn, iets dat lang tevergeefs door de geestelijkheid afgekeurd werd. Doch het feit zelf van het uitstellen toont, hoe diep zich bij de Christenen het geloof aan de uitwerking van de doop had ingeworteld. Men beschouwde de doop als een volkomen reiniging van de ziel. De nieuwbekeerde klom uit de wateren van de doop op in een toestand van volmaakte onschuld. De duif – de Heilige Geest – zweefde voortdurend over het doopvont, en heiligde de wateren tot de geheimzinnige afwassing van al de zonden van het vorige leven. Indien de ziel later niet meer bevlekt werd, ging zij opeens naar de gewesten van reinheid en zegen, dat wil zeggen het hart was gereinigd, het verstand verlicht, de geest met onsterfelijkheid bekleed.
In een wit gewaad, als het teken van vlekkeloze reinheid, naderde de doopkandidaat tot het doopvont – in de grotere kerken een afzonderlijk gebouw. Daar legde hij de plechtige geloften af, die hem aan de nieuwe godsdienst verbonden. De zinnebeeldige genius van het oosten voegde er enige betekenisvolle ceremoniën bij. De catechumeen – iemand, die begonnen was onderwijs te ontvangen in de christelijke leer – keerde zich naar het westen, het rijk van satan, en zwoer driemaal zijn macht af; dan keerde hij zich naar het oosten om de Zon der gerechtigheid te aanbidden, en zijn verbond met de Heer van het leven uit te roepen. Het mystieke getal drie kwam overal bij uit. De gelofte was drievoudig, en word driemaal uitgesproken. De doop had gewoonlijk door indompeling plaats; het afleggen van de kleding stelde voor het uitdoen van de oude mens; doch de doop door besprenging was in sommige gevallen geoorloofd. Het water zelf werd, in de taal van de kerk, veranderd in het bloed van Christus, en werd in de verbeelding vergeleken met de Rode Zee. De drieste beeldspraak van enige kerkvaders schijnt de verzekering te bevatten, dat zelfs de kleur een verandering onderging.
Oorspronkelijke titel: Church History
Vertaald uit het Engels door H.J. Lemkes
Stichting “Uit het Woord der Waarheid”, Postbus 260, 7120 AG Aalten
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW