3 jaar geleden

Al mijn bronnen zijn in U (2)

Psalm 87 vers 7

3. Christus, de bron van liefde

Dit is een van de meest ontroerende en hoogstaande onderwerpen. Enerzijds worden onze harten eraan herinnerd, dat onze geliefde Heiland het verlossingswerk uit liefde voor ons volbracht heeft. Anderzijds, als wij erover nadenken, worden wij ertoe gebracht na te denken over de huidige en toekomstige zegeningen die uit deze onuitsprekelijke Bron van liefde ontspringen. Niets is kostbaarder dan te kennen “de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat” (Ef. 3:19). Zonder deze kennis, die aan onze ziel wordt meegedeeld door het Woord en door de Heilige Geest, kunnen wij er niet van genieten. Zeker, onze kennis en ons genot van de liefde van Christus zullen onvolkomen blijven, zolang wij in ons lichaam van zwakheid zijn. Terecht zingen we, “Wie kan Heer uw liefde omvatten?” Maar in een ander lied drukken we ook de zekerheid uit dat het in de hemel heel anders zal zijn:

Hoe diep en ver vooruit
zal het mysterie liggen
van liefde en genade
die we dan geheel verstaan!1

Maar wij hebben het onmetelijke voorrecht om ons hier op aarde reeds te verfrissen aan de Bron van de liefde, “onderweg drinkend uit de beek” (verg. 1 Kon. 17:6; Ps. 65:10; 110:7). Gedrenkt aan deze bron, wordt ons hart niet alleen verkwikt en gesterkt, maar er zullen ook gezegende vruchten uit voortkomen in ons leven.

De liefde van Christus in het verleden

Daar heeft het zijn verheven uitdrukking gevonden. De eniggeboren Zoon verliet de heerlijkheid van de hemel, werd mens en daalde af in een wereld waar Satan, zonde en dood heersten. Daar ontmoette Hij de haat van de mensen als antwoord op alle bewijzen van Zijn liefde en macht jegens hen. Zijn weg eindigde aan het kruis, waar Hij de smaad van Zijn vijanden verdroeg en het verlaten zijn van Zijn God, omdat Hij tot zonde was gemaakt. Hij verzoende onze zonden door Zijn bloed en ging in de dood, Hij, de Vorst van het leven, de volmaakte mens, om God te verheerlijken, om ons te redden van Zijn rechtvaardig oordeel en om van ons geliefde kinderen en aanbidders te maken.

De liefde van Christus in het heden

Deze liefde is onveranderlijk, want “Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in eeuwigheid” (Hebr. 13:8). Het Woord zegt van Jezus: “… die de Zijnen die in de wereld waren, had liefgehad, hen liefgehad tot het einde toe” (Joh. 13:1). De liefde die Hem naar het kruis leidde is dezelfde als die welke Hij aan de Zijnen betoont in de uitoefening van Zijn priesterambt: Hij heeft medelijden met hun zwakheden, komt voor hen tussenbeide, bidt voor hen tot God en wast hun voeten. Hij is de goede Herder die elk van Zijn schapen kent. Zijn ogen zijn altijd op hen gericht; Hij herkent hun noden, hun moeilijkheden, hun beproevingen; Zijn liefde en macht ontvouwen zich onophoudelijk ten gunste van hen terwijl zij door de woestijn trekken. Daarom kunnen wij in volle zekerheid van het geloof zeggen: “Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus?” (Rom. 8:35).

De liefde van Christus in de eeuwigheid

Op het ogenblik dat Hij op het punt stond de Zijnen te verlaten, zei de Heer Jezus tot hen: “En als Ik ben heengegaan … kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben” (Joh 14:3). In het gebed dat Hij daarna tot Zijn Vader richtte, gaf Hij opnieuw uitdrukking aan Zijn verlangen om de Zijnen bij Zich te hebben: “Vader, wat U Mij hebt gegeven – Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij Mijn heerlijkheid aanschouwen die U Mij hebt gegeven” (Joh. 17:24). Deze herhaalde wens getuigt van Zijn liefde voor Zijn verlosten. Omdat Hij hen liefheeft, wil Hij hen voor eeuwig bij Zich hebben, in Zijn eigen heerlijkheid. Inderdaad, hoe zou Hij kunnen genieten van de vreugden van het huis van Zijn Vader, als Zijn verlosten daar niet ook waren? Zijn hart verlangt naar het ogenblik waarop Hij hen dáár kan voorstellen, om hen aan God voor te stellen als de kinderen, die God Hem gegeven heeft.

Zo is de liefde van Christus voor ons. Hij zal in Zijn liefde pas rusten, wanneer Hij de vrucht van de arbeid van Zijn ziel in de hemel verzameld ziet. “Wanneer alle stormen hun einde hebben gevonden, zal de glans van de heerlijkheid waarop de Heer ons voorbereidt, zonder wolken stralen, en deze heerlijkheid is Hijzelf. O, hoe kostbaar is de liefde, de liefde van Jezus, die ons in Zijn heerlijkheid zal brengen, opdat wij voor eeuwig bij Hem mogen zijn!” (J.N. Darby).

Als wij eenmaal uit deze bron van liefde hebben gedronken, zullen wij het op ons hart hebben om van onze liefde voor Christus te getuigen in een wandel van gehoorzaamheid en toewijding in Zijn dienst. “Als u Mij liefhebt, bewaart Mijn geboden” (Joh. 14:13). Maar de Heer wil ook dat wij Zijn liefde aan alle mensen uitstralen, vooral jegens de kinderen van God: “… zoals Ik u heb liefgehad, dat ook u elkaar liefhebt … Dit is Mijn gebod, dat u elkaar liefhebt zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 13:34; 15:12). Als wij werkelijk door de liefde van Christus gedreven worden, zullen wij niet langer voor onszelf leven, maar voor Hem die voor ons gestorven en opgewekt is. Zo zullen wij in de liefde wandelen, ja, in de liefde geworteld en gegrond zijn (Ef. 5:2; 3:17).

Onze verbondenheid aan de persoon van de Heer zal ook ons verlangen om Hem te zien aanwakkeren; want een liefhebbend hart dat gescheiden is van de Geliefde, zal er vurig naar verlangen. “Wanneer zal ik zo gelukkig zijn om Uw onuitsprekelijke schoonheden te zien?” schrijft Augustinus in zijn “Overdenkingen.” “Wanneer zult U komen, mijn enige troost, U op wie ik onophoudelijk ongeduldig wacht? Wanneer zal ik U zien, enig Voorwerp van mijn verlangen en mijn vreugde?” Moge de Heer in ieder van ons de verwachting van Zijn wederkomst versterken, zodat wij aldus “de belijdenis van de hoop onwankelbaar vasthouden” (Hebr. 10:23). De volheid van het hart moet de mond doen spreken. Getuige zijn betekent zoveel als gesterkt worden. Wanneer de liefde van Christus onze harten vervult, zullen wij naar de hemel verlangen en Hem met de Geest en de Bruid toeroepen: “Amen, kom, Heer Jezus!” (Openb. 22:17,20).

4. Christus, de bron van genade

Genade is de Goddelijke liefde, uitgedrukt en aangeboden in Christus: het vleesgeworden Woord “heeft onder ons gewoond … vol van genade en waarheid.” – “… de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden” (Joh. 1:14,17). Door Hem werd deze goddelijke genade aan de zondige mens meegedeeld; in Christus heeft zij haar bron, en aan het kruis werd zij overvloeiend. “God zij dank voor Zijn onuitsprekelijk gave!” (2 Kor. 9:15).

Wat zijn de gevolgen van genade?

Het trekt de zondaar aan, raakt zijn hart en brengt berouw in hem teweeg. Door het geloof in de Heer Jezus ontvangt de berouwvolle zondaar genade op genade uit Zijn volheid: vergeving van zonden, eeuwig leven, de gave van de Heilige Geest, het kindschap, de hoop op heerlijkheid. De heerlijkheid van God straalt in zijn genade met een nog helderder glans dan in zijn scheppingskracht. “De uitnemende rijkdom van Zijn genade” (Ef. 2:7) is tegelijkertijd “de rijkdom van Zijn heerlijkheid” (Ef. 2:18). Daarom is het verlossingswerk “tot lof van de heerlijkheid van zijn genade” (Ef. 1:6).

De rechtvaardigheid van God vereiste de veroordeling en straf van de schuldigen. Zijn heiligheid moest de zondaar voor altijd uit Zijn nabijheid verbannen. Maar in Christus heeft God de middelen gevonden om Zijn liefde voor de zondaar de vrije loop te laten zonder de aanspraken van Zijn rechtvaardigheid en Zijn heiligheid in gevaar te brengen: Aan het kruis heeft Christus het oordeel van God ondergaan in de plaats van de schuldigen en door Zijn bloed verzoening gebracht voor de zonden van allen die in Hem geloven. De genade waarin zij staan “is de ware genade van God” (1 Petr. 5:12). Het is volkomen, onvoorwaardelijk, onveranderlijk. Het schenkt een eeuwige behoudenis, een eeuwige verlossing, een eeuwige erfenis (Hebr. 5:9; 9:12,15).

Deze bron van genade, waaruit de berouwvolle zondaar kan putten voor de redding van zijn ziel, is dezelfde als die waaruit hij, nadat hij een kind van God is geworden, alle bronnen van hulp zal vinden die hij nodig zal hebben bij zijn tocht door de woestijn. Inderdaad, genade omvat niet alleen de verlossing die ons vrijelijk in Christus wordt aangeboden, het is ook de wonderbaarlijke, ondoorgrondelijke liefde van God die zonder maat en op duizenderlei wijze over ons wordt uitgestort, niet naar onze verdienste, maar naar Zijn oneindige barmhartigheid. Nadat Christus ons is geopenbaard als onze Verlosser, zorgt de genade ervoor dat wij Hem ook erkennen als onze Goede Herder, onze Hogepriester, onze Plaatsbekleder, maar ook als het Voorwerp van onze genegenheid, als het Voedsel voor onze zielen, als het Voorbeeld voor onze wandel, als de Meester die wij mogen volgen en dienen, in afwachting van Zijn wederkomst uit de hemel.

Daarom is de vermaning van de apostel aan Timotheüs ook gericht tot iedere gelovige: “Jij dan, mijn kind, sterk je in de genade die in Christus Jezus is” (2 Tim. 2:1). De apostel Petrus spoort ons ook aan om te groeien in de genade (2 Petr. 3:18). Gesterkt worden in de genade, of groeien in de genade, is het verwerven van een grotere kennis en een groter genot van Gods rijkdommen zoals die ons in Christus bekend zijn gemaakt. Om in genade te groeien, moet de ziel zich meer en meer laten aansporen door de liefde van Christus, deze liefde elke dag beter leren kennen en er steeds dieper in geworteld raken. Dit betekent het opgeven van alle zelfvertrouwen, alleen met de Heer rekening houden en, zoals iemand heeft gezegd, “groeien als de lelie van het veld, zonder inspanning of schroom, door de werking van de Heilige Geest in ons.” Dit vereist totale zelfverloochening, eenvoudig in de wijnstok blijven waaruit het leven voortkomt: “De genade die in Christus Jezus is.”

Hoe noodzakelijk is het in de moeilijke dagen waarin wij leven, voortdurend bij de Heer te blijven! Een van onze oude broeders schreef: “De werking van de genade is, dat zij ons steeds dichter brengt bij Hem uit wie alle dingen voortkomen.” Wordt ons hart aangetrokken door de schoonheid van de Geliefde (Ps. 27:4)? Zeggen wij zoals Salomo: “Alles aan hem is geheel en al begeerlijk”? (Hoogl. 5:16). Vinden wij onze ware vreugde in het aanschouwen van deze Persoon? Vervult Hij ons hart en onze geest?

De zegeningen die uit deze bron van genade vloeien zijn niet beperkt tot de tegenwoordige tijd, maar strekken zich ook uit tot in de eeuwigheid. De apostel Petrus zegt: “… en hoopt volkomen op de genade die u gebracht wordt bij [de] openbaring van Jezus Christus” (1 Petr. 1, 13). Judas spoort ook als volgt aan: “… verwacht de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus tot [het] eeuwige leven” (Judas :21).

Aldus werd ons vóór de eeuwigheid in Christus Jezus de genade geschonken; daarna werd zij geopenbaard tot behoudenis door de verschijning van onze Heiland Christus Jezus (2 Tim. 1:9,10). In onze wandel hier op aarde ervaren wij: “Mijn genade is u genoeg” (2 Kor. 12:9), in afwachting van de dag waarop wij die volmaakt zullen genieten in het Vaderhuis.

 

NOOT:
1. Dit is de vertaling van een Duits lied.

 

Marc Tapernoux; © www.haltefest.ch

Jaargang 1970; bladzijde 195

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW