4 jaar geleden

Afhankelijkheid in het leven van Jezus (56)

De positie van de bidder

 

“En Hij zei: Abba, Vader …” (Mark. 14:36)

 

In Gethsémané noemt de Heer Jezus God niet de Heer van hemel en aarde (verg. Matth. 11:25), maar spreekt Hem aan met “Vader”, “Mijn Vader” en “Abba, Vader”. Zelfs wanneer de machtige schaduw van het kruis Hem op de grond werpt, leeft Hij bewust in de vertrouwelijke betrekking, die Hij als Zoon heeft met de Vader. Er was geen afstand of formele terughoudendheid. In plaats daarvan openbaren de woorden “Abba, Vader” Zijn volkomen vertrouwen en diepe genegenheid voor Hem, die met Hem naar Golgotha ​​ging (verg. Gen. 22:6).

Het woord “Abba” is van Aramese oorsprong en betekent zoveel als “Papa”. Het was het gebruikelijke woord, waarmee de kinderen in familiekring hun vader aanspraken. In het Nieuwe Testament komt het slechts twee keer voor naast de passage in het Markus-evangelie – en beide keren illustreert het de geweldige betrekking en positie die we hebben ontvangen als kinderen en zonen van God (zie Rom. 8:15; Gal. 4:6)!

“Abba, Vader” tegen God zeggen was ongehoord en volkomen ondenkbaar voor de Joden in die tijd. Omdat de Israëlieten in slavernij van de wet waren, vreesden ze God. Aan de andere kant mogen wij in de vrijheid van de zonen van God met vertrouwen en vrijmoedigheid in de tegenwoordigheid van de Vader treden (verg. Ef. 2:18). “De Vader Zelf heeft u lief”, zei de Heer Jezus tot Zijn discipelen, hen aanmoedigend om rechtstreeks tot de Vader te bidden (Joh. 16:27). Wij hebben het onvoorstelbare voorrecht om de Vader aan te spreken, zoals de Zoon Hem in de innigste gemeenschap aansprak! Niemand anders heeft het recht om op zo’n vertrouwde en intieme wijze met God te spreken als degenen, die de Vader liefheeft met dezelfde liefde waarmee Hij ook de Zoon liefheeft (verg. Joh. 17:23,26)!

Hoe groter de nood, hoe belangrijker het is, dat we bewust in de betrekking leven, waarin we door genade zijn geplaatst. Genieten wij van de betrekking, die we als kinderen en zonen met onze Vader hebben? Welke concrete uitwerkingen heeft het besef van deze betrekking en positie op ons gebedsleven? Hoe komt het, dat in ons leven de vreugde zo vaak ontbreekt, hoewel Johannes schrijft, dat dit uit gemeenschap met de Vader en de Zoon moet voortkomen (verg. 1 Joh. 1:3–4)?

 

Jan Philip Svetlik, © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 21.11.2017.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW