Eer van God of van mensen?
“Als iemand Mij dient, zal de Vader hem eren” (Joh. 12:26).
Welke eer zoeken wij? De eer die van God komt, of de eer van mensen? Paulus zei ooit: “Als ik nog mensen behaagde, zou ik geen slaaf van Christus zijn” (Gal. 1:10).
De volgende drie uitspraken van Jezus maken duidelijk hoe belangrijk het voor ons is om alleen de eer van God te zoeken. “Hoe kunt u geloven, u die eer van elkaar aanneemt en niet de eer1 zoekt die van de enige God [komt]? … wie vanuit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen heerlijkheid; maar wie de heerlijkheid zoekt van hem die hem heeft gezonden, die is waarachtig en er is geen ongerechtigheid in hem … Maar Ik zoek Mijn heerlijkheid niet; er is Eén die haar zoekt en oordeelt” (Joh. 5:44; 7:18; 8:50).
De Heer Jezus zocht in Zijn dienst alleen de heerlijkheid van God. Daarom ontving Hij van God de Vader: “… eer en heerlijkheid, toen van de luisterrijke heerlijkheid zo’n stem tot Hem kwam: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’” (2 Petr. 1:17). De vader eert degenen die de Zoon dienen. Dit geldt in de eerste plaats met betrekking tot de eeuwigheid; maar zeker ook al voor deze tijd. “Jezus zei: Voorwaar, Ik zeg u, er is niemand die [zijn] huis, broers, zusters, moeder, vader, kinderen of akkers heeft verlaten ter wille van Mij en terwille van het evangelie, die niet honderdvoudig ontvangt, nu in deze tijd: huizen, broeders, zusters, moeders, kinderen en akkers, met vervolgingen, en in de toekomstige eeuw eeuwig leven” (Mark. 10:29,30). Het is geen toeval dat de “vaders” hier zijn weggelaten bij de opsomming van het loon. Als iemand bereid is om het koninkrijk van God de eerste prioriteit in zijn leven te geven en omwille van het dienen van Jezus dingen op te geven, dan mag hij weten, dat hij een Vader in de hemel heeft die weet wat we nodig hebben, en ons alles wat we nodig hebben geven zal (zie Matth. 6:31-33)!
De namen van sommige vrouwen die Jezus met hun bezittingen dienden, zijn vereeuwigd in het Woord van God (zie Luk. 8:1-3). Maria was bereid om iets heel dierbaars op te offeren voor haar Meester. De waarde van de nardus waarmee ze Hem zalfde, kwam destijds overeen met ongeveer een heel jaarsalaris! Wat zegt de Heer over haar? “Zij heeft gedaan wat zij kon” (Mark. 14:8). Er is nauwelijks een grotere onderscheiding! Dan voegt Hij eraan toe: “Ja, voorwaar, Ik zeg u: overal waar dit evangelie wordt gepredikt in de hele wereld, zal ook van wat deze heeft gedaan, gesproken worden tot haar gedachtenis” (Mark. 14:9). Daarmee vervulde zich opnieuw de belofte van God, die in onze tijd nog steeds volledig geldig is: “… wie Mij eren, zal Ik eren” (1 Sam. 2:30).
De Farizeeën hielden van de eerste zitplaatsen – de plaatsen van eer – in de synagogen. Hoe gaat dat vandaag bij ons? Geloven wij, dat God de beloften uit Markus 10 vers 29-30 en Mattheüs 6 vers 32-33 ook in ons leven vervullen zal, wanneer wij bereid zijn om dingen voor Hem op te geven, de juiste prioriteiten te stellen en “los te laten”? Van Maria kon gezegd worden: “Zij heeft gedaan wat zij kon”. Wat kan de Heer over jouw leven zeggen?
Jan Philip Svetlik, © www.bibelstudium.de
Online in het Duits sinds 18.08.2017.
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW