Het beslissende richtpunt
“Jezus weende1 … En Jezus hief de ogen op en zei: Vader, Ik dank U …” (Joh. 11:35,41).
De man van Sichar, Die vermoeid bij de bron zat, is dezelfde Die met de Heilige Geest doopt, zodat mensen het eeuwige leven kunnen genieten (Joh. 4). De Zoon van de timmerman, Die in de boot op het kussen sliep, heeft de macht om de storm en de golven te gebieden en Zijn discipelen te redden uit alle nood (Mark. 4). Hij werd innerlijk geraakt door de ellende van de mensen en tegelijkertijd was Hij in staat om een zieke onmiddellijk gezond te maken. Hij is de ware Mens en de eeuwige God. Hij heeft menselijke gevoelens en bezit Goddelijke kracht. Hij moedigt de terneergeslagen mensen aan en roept de doden uit de graven. Hij weent met de wenenden en verheugt Zich met hen die zich verheugen (verg. Joh. 12:1,2).
De blik op de gevolgen van de zonde roept tranen op; maar opzien naar boven leidt tot dankbaarheid. Wanneer tranen gepaard gaan met gebed, leidt treurigheid niet tot gelatenheid. Hanna bad onder tranen. Ze stortte haar ziel uit voor de Heer en vatte moed. Ze was naar Silo gekomen met een gebroken hart, maar ze keerde met vertrouwen terug naar huis (zie 1 Sam. 1:18). God hoorde haar smeken omdat haar motivatie zuiver en haar gebed in overeenstemming met Zijn wil was.
Het leven van Jezus werd door een verwachtingsvolle blik naar boven gekenmerkt. Als het ging om aan de behoeften van 5000 hongerige mannen te voldoen, neemt Hij vijf broden en twee vissen, kijkt naar de hemel en zegent2 (Matth. 14:19). Een andere keer kijkt Hij op naar de hemel en zucht terwijl Hij een doofstomme man geneest (Mark. 7:34). Bij het graf van Lazarus richt Hij Zijn ogen op naar de hemel en bidt met de vaste overtuiging dat de Vader Hem zal horen (vs. 41—42) – en opnieuw straalt de heerlijkheid van God! Ten slotte, slechts een paar uur voor Zijn dood, heft Hij opnieuw met vertrouwen Zijn ogen op naar de hemel en bidt, zoals nooit tevoren een mens heeft gebeden (Joh. 17 v.v.).
Wanneer Josafat zich in een menselijk hopeloze situatie met de mensen bevindt, geeft hij niet op. Hij vertelt de Heer in gebed zijn hulpeloosheid, maar ook dat hij en de mensen van Hem afhankelijk zijn en hun vertrouwen op Hem stellen: “In ons is immers geen kracht tegen deze grote troepenmacht die op ons afkomt, en wij weten niet, wat wij moeten doen, maar op u zijn onze ogen gericht” (2 Kron. 20:12). De psalmist zegt ook vol vertrouwen: “Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal” (Ps 121:1), en “Ik sla mijn ogen op naar U, Die in de hemel zit” (Ps. 123:1). In het Nieuwe Testament worden we opgeroepen om onze ogen te richten op de overste Leidsman3 en Voleinder van het geloof, Die nu wordt gekroond met glorie en eer aan de rechterhand van God (Hebr. 12:2). Levende afhankelijkheid wordt met een verwachtingsvol en aanhoudende blik naar boven verbonden – totdat Hij genadig is (zie Ps. 123:2).
Zijn we ons ervan bewust dat elke traan die we hier vergieten, door God wordt geregistreerd en dat tegelijkertijd Zijn oren op ons hulpgeroep zijn gericht (verg. Ps 56:9; 34:16)? Waar richten onze ogen zich vandaag op? Blijft onze blik zich vast hechten aan de omstandigheden, of besluiten we daarboven uit op Hem te zien, Die boven de omstandigheden staat en aan Wie alle macht in de hemel en op aarde gegeven is?
Online in het Duits sinds 14.08.2017.
Jan Philip Svetlik, © www.bibelstudium.de
Geplaatst in: Christendom
© Frisse Wateren, FW