6 jaar geleden

Afhankelijkheid in het leven van Jezus (29)

2 Korinthe 6 vers 5

Gebed en vasten

“En Hij zei tot hen: Dit geslacht kan door niets uitgaan dan door gebed <en vasten>” (Mark. 9:29).

Als de Zoon van God afdaalt van de berg der verheerlijking, wordt Hij onmiddellijk geconfronteerd met het falen van Zijn discipelen. Vanwege hun ongeloof waren ze niet in staat om een bijzondere demon uit te drijven. In tegenstelling tot hun Meester, hadden ze niet gebeden en gevast en daarom hadden ze niet de geestelijke kracht om de macht van de vijand te overwinnen.

Laat dit voorbeeld ons niet zien dat geloofsvertrouwen, dat onder andere door gebed en vasten zichtbaar wordt, door God met bijzondere kracht gezegend wordt? Kan het zijn dat er bepaalde problemen zijn die God alleen oplost, als wij van onze zijde bidden en vasten?

Vasten betekent niet in de eerste plaats eten. Bovendien laat het Woord van God ons ook andere vormen van vasten zien (zie bijv. Jes.58:5,6); maar de primaire vorm bestaat daarin, om een tijdje af te zien van voedsel. Hoewel we onze afhankelijkheid van God uitdrukken in gebed, is vasten een daad van zelfverloochening – we doen afstand van iets, wat ons eigenlijk geoorloofd is.

God laat ons op veel plaatsen in Zijn Woord zien, dat godvrezende mannen en vrouwen gevast hebben. In de regel gebeurde dat samen met gebed; soms ook om zich voor God te verootmoedigen (zie Dan. 9:3; Ezra 8:21), en soms ook om leiding van Hem te ontvangen (Hand. 13:1-4). Op deze manier laten gelovigen in het Oude en Nieuwe Testament hun lichamen deelnemen aan de geestelijke oefeningen.

Ook de Heer Jezus – ons grote Voorbeeld – heeft hier op aarde gevast. In dezelfde psalm, waar profetisch van Hem gezegd wordt: “Maar ik was steeds in gebed”, zegt hij: “Mijn knieën zijn verzwakt door het vasten” (Ps. 109:4,24). Veertig dagen en nachten – meer dan zes weken! – vast Hij in de woestijn, doordat Hij geen voedsel tot Zich neemt. Zijn woorden: “dit geslacht kan door niets uitgaan dan door gebed <en vasten>”, wijzen erop dat Hij ook later vastte tijdens Zijn openbare dienst.

Hoewel de Zoon van God Zijn discipelen in Mattheüs 6 niet vraagt te vasten (net zomin Hij hen oproept om te bidden of aalmoezen te geven), gaat Hij er eenvoudig van uit, dat zij het zouden doen. Het is waar, dat we door het hele Nieuwe Testament geen concrete oproep tot vasten vinden. Niettemin spreekt Paulus, die zelf vaak vastte (2 Kor. 11:27), ervan dat dienaren van de Heer zich onder andere ook kenmerken door vasten (2 Kor. 6:5). Wat zou Paulus zeggen als iemand hem vandaag zou zeggen: “Ik vast niet, omdat ik geen concreet bevel daartoe in het Nieuwe Testament vindt!?”

Met betrekking tot de vraag of vasten geschikt is voor christenen van vandaag, heeft iemand eens treffend gezegd: “Gaan we ons nog steeds zozeer bezighouden met de noden in het werk van de Heer, dat we ons lichaam toestaan deel te nemen aan de oefeningen van de ziel? Het voorbeeld van de apostel en zijn medewerkers (Hand. 13:1-4) toont ons krachtig, wat toegewijde dienst voor de Heer betekent, en dat ook het lichaam daardoor wordt aangeroerd – in waken, in vasten”.

Hebben we ons ooit afgevraagd waarom God ons in Zijn Woord zoveel bemoedigende voorbeelden van mensen voorstelt, die gevast hebben? Velen klagen vandaag over de teloorgang van het christendom; maar hoevelen zijn er, die zich daaronder in daad en in waarheid verootmoedigen met vasten en smeken? Als God er zo vaak in genade op geantwoord heeft, waarom zou Hij dat vandaag niet meer doen? “Als u deze dingen weet, gelukkig bent u als u ze doet” (Joh. 13:17).

Jan Philip Svetlik, © www.bibelstudium.de

Online in het Duits sinds 24.05.2017.

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW