Het gebed van Paulus voor de Thessalonicensen
“Wij danken God altijd voor u allen, terwijl wij u gedenken in onze gebeden, onophoudelijk gedachtig aan uw werk van het geloof en uw arbeid van de liefde en uw volharding van de hoop op onze Heer Jezus Christus, tegenover onze God en Vader”.
Kennen we zulke dankzegging aan God? Maken we dergelijke persoonlijke vermelding bij soortgelijke gelegenheden? Herinneren we ons onophoudelijk de vrucht van de zegen van de Geest in de heiligen? We weten wat het is om voor heiligen te bidden in verdriet, schaamte, gevaar, behoefte, maar komen we ook tot vreugde voor God door de werking van Zijn genade in degenen die Hij heeft gered en vergaderd tot de naam van Jezus?
Zijn onze harten niet verontrust door de lage en versplinterde en geïsoleerde omstandigheden van ooit eensgezinde gelovigen? We zijn snel in het ontwrichten, uitsluiten, terugtrekken, vermijden en elke vorm van afstoting; traag en niet in staat om de genade in anderen te zien en datgene te genieten, dat vooruitgang geeft, helpt, verwelkomt en herstelt. Zo was het niet bij de apostel en zijn metgezellen. Er is ongetwijfeld grote genade nodig om kleine genade te waarderen. Gelijk als bij Christus.
Toegegeven, dat hier onder de Thessalonikers, vooral toen de eerste brief werd geschreven, evenveel kracht van leven was als eenvoud met een gebrek aan kennis. De drie grote geestelijke elementen, die we vaak in het Nieuwe Testament en met name in de geschriften van de apostel horen, waren duidelijk: niet alleen geloof, maar ‘het werk van het geloof’, niet alleen liefde maar ‘arbeid van de liefde’, en hoop op onze Heer Jezus Christus in geduld en langdurige volharding. En als Christus het voorwerp van het geloof is dat het hart oefent en het bepaalt op de dingen die men niet ziet, zo roept Zijn genade liefde op, en de hoop bemoedigt op de weg.
W. Kelly, © The Lord is near
G.W. Frazer
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW