10 jaar geleden

1 Samuël 30 vers 4

“Toen begonnen David en het volk dat bij hem was, luid te wenen, totdat er geen kracht meer in hen was om te wenen*” (1 Sam. 30:4).

David, de overwinnaar van de reus en de man naar Gods hart die later koning werd, was doodsbenauwd! Op dit moment was het de angst voor de heersende koning Saul die hem overstelpte. Want hoe lang werd hij al met zijn trouwe volgelingen van plaats naar plaats gedreven om zich voor Saul te verbergen! Nu was de kracht van David opgebrand. Hij vluchtte voor zijn achtervolgers naar de Filistijnen. Hij was zo ver afgedaald dat hij zelfs van zijn eigen volk naar zijn vijanden overging om een veilig heenkomen bij hen te vinden!

Als een vazal1 was David welkom onder de Filistijnen. Maar toen er oorlog kwam tegen Israël, vertrouwden zij hem niet werkelijk. In de oorlog tegen koning Saul en het volk Israël wilden de Filistijnen hem niet als hun bondgenoot. Hoe gênant!

Toen David en zijn trouwe volgelingen naar Ziklag terugkeerden, waar zij woonden, vonden zij de stad met de grond gelijk gemaakt. Hun vrouwen en kinderen waren als gevangenen weggeleid door de vijandige Amalekieten! Daarom weenden David en zijn volgelingen “totdat er geen kracht meer in hen was om te wenen”.

Maar de situatie werd nog erger voor David. Zijn eigen mensen waren verbitterd over het verlies van hun gezinnen en wilden hun leider stenigen. David had het dieptepunt bereikt. Maar dit werd het keerpunt. Hij gedacht aan zijn God aan zijn God en rekende op Zijn hulp. En omdat hij “zich sterkte” (1 Sam. 30:6), kregen hij en zijn mannen moed. Ze vonden hun gezinnen terug en waren in staat hen te bevrijden.

Zo wil God ook vandaag frisse moed en kracht schenken aan hen die vertrouwen op Hem en Hij helpt hen in al hun nood.

© The Good Seed

* In de HSV staat ‘huilen’, maar wenen is m.i. meer passend – vertaler.
NOOT:
1. Vazal: Het woord vazal (Oudfr. vassal, middeleeuws Lat. vassallus of vassus) stamt van het Keltisch woord: gwasawl = dienend, respectievelijk gwas = man of leenman. Een vazal gaf zijn vrije status en bezit op aan een leenheer die hem in ruil veiligheid en werk (eventueel een ambt op zijn landgoed) aanbood. De vazal verplichtte zich tot het vervullen van herendienst en de afdracht van een deel van de oogst als hij boer was (of bleef) op het leen. {WikiPedia}

Geplaatst in:
© Frisse Wateren, FW