De hoop waarvan dit bijbelvers spreekt, is die dat alle ware kinderen van God in de heerlijkheid aan de Heer Jezus gelijk zullen zijn (vs. 2). Omdat ze Zijn leven bezitten, zullen ze Hem, de verheerlijkte Zoon des mensen, gelijk zijn. Maar ook nu al vormt deze verwachting hun wezen.
Een dienstknecht van de Heer die voor velen tot zegen geweest is, gebruikte graag een vergelijking om dit verband te verduidelijken. Hij zei dan ongeveer dit: “Laten we ons een gezin met kinderen voorstellen, waarvan de vader van een reis wordt terug verwacht. Moeder wast de kinderen en trekt hun de beste kleren aan. Dan gaan ze naar het station om vader af te halen. Maar hij is nog niet meegekomen. Vol verwachting gaan ze later nog eens. De volgende dag herhaalt zich hetzelfde, misschien nog een derde dag. Het vertrouwen van de kinderen wordt zwaar op de proef gesteld, maar het geheel heeft één uitwerking: de kinderen zijn steeds fris gewassen en netjes aangekleed!”
Is het bij ons als kinderen van God niet net zo? Als onze verwachting om Hem te zien en Hem gelijk te zijn, echt is, zullen we ook nu al in moreel opzicht willen zijn zoals Hij. Dan zullen we er niet tevreden mee zijn, nu nog anders te zijn. Hij leefde hier op aarde in volmaakte reinheid, tot eer van God. Het Goddelijke leven in ons stelt ook ons in staat iets daarvan te laten zien. Al blijven we ook ver achter bij Hem, toch kunnen we wat het karakter betreft, met Hem overeenstemmen, want “ieder die uit God geboren is, doet de zonde niet … en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is” (vs. 9).
Geplaatst in: Overdenking bijbeltekst
© Frisse Wateren, FW